
Op 8 juli 2025 heeft de Hoge Raad opnieuw zijn licht laten schijnen over de levenslange gevangenisstraf. Niet alleen had de verdachte omstandig aangevoerd dat de tenuitvoerlegging van die straf niet voldoet aan de eisen van het EHRM, dit keer zette ook de Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad (AG) vraagtekens bij de wijze van tenuitvoerlegging. En als de tenuitvoerlegging inderdaad niet EHRM-proof zou zijn, dan mag de straf niet worden opgelegd.
De AG adviseerde de Hoge Raad om de bewindspersoon in de gelegenheid te stellen de nodige verbeteringen door te voeren en de strafoplegging zolang aan te houden. Zij verwees naar de verbetervoorstellen genoemd door de onderzoekers van de Erasmus Universiteit (C. Hofman, P.A.M. Mevis en P.A.M. Verrest) in hun rapport uit 2022, Evaluatie Besluit Adviescollege levenslanggestraften, en die door ondergetekende in ‘De herbeoordelingsprocedure levenslanggestraften in de praktijk’, in het Nederlands Juristenblad 2024/255.
De Hoge Raad volgde zijn AG echter niet en verwierp het cassatieberoep. Maar dat deed hij niet dan nadat de hij zich uitdrukkelijk over de opgeworpen vraag had gebogen.
Voor zijn uiteindelijke oordeel leunt de Hoge Raad zwaar op de gerechtelijke procedures die de betrokkene kan voeren als de tenuitvoerlegging niet aan de eisen van artikel 3 EVRM zou voldoen. Dan kan hij een beroep doen op de penitentiaire rechter of op de kortgedingrechter. (Overigens een redenering die in het rechtsmiddelenrecht taboe zou zijn: de mogelijkheid van beroep dient er immers niet toe om bij voorbaat een gebrekkige eerste fase te rechtvaardigen).
Inmiddels zijn vier commentaren bij dit arrest verschenen, drie noten en een artikel.
De eerste noot is van Y. van Kuijck, Noot bij het liquidatieproces “Himalaya”. Van Kuijck noemt de uitspraak teleurstellend in het licht van wat er inmiddels bekend is over de tenuitvoerleggingspraktijk en de daarin nog voorkomende ‘kinderziektes’. Hij wijst onder meer op de zaak S., beschreven door ondergetekende in “Het woud der niet ingeloste verwachtingen’.
Het tweede commentaar is van A.J. Machielse en verscheen als noot onder het arrest in de Nederlandse Jurisprudentie (NJ 2025/ 281). Machielse wijst erop dat de Nederlandse regeling (Het Besluit Adviescollege Levenslanggestraften) qua termijnen en criteria nog wel binnen de marges van het EHRM blijft. Hij signaleert echter ook dat de rol die in dit systeem aan de rechter is toebedeeld een zwakke schakel is.
Het derde commentaar is van P.A.M. Mevis, in Sancties, 2035/65. Mevis wijst op de opvallend kritische houding van de Hoge Raad. Naar zijn mening heeft het arrest het karakter van een ‘tussenbalans’, c.q. een ‘onder regiem-stellen’ en kan de bewindsman dus nu niet met een gerust hart achterover gaan leunen.
Alle drie attenderen op de waarschuwing van de Hoge Raad dat de rechter op enig moment tot het oordeel kan komen dat de levenslange gevangenisstraf niet langer kan worden opgelegd (en wat er dan moet gebeuren met alle lopende levenslange straffen, daaraan wil Mevis maar liever niet denken).
Dat punt (dat de rechter de straf niet meer kan opleggen) zal kunnen worden bereikt als sprake is van ‘structurele tekortkomingen in de tenuitvoerleggingspraktijk waaruit moet worden afgeleid dat de rechtsgang bij de penitentiaire rechter en de burgerlijke rechter onvoldoende effectief is, of die erop neerkomen dat in onvoldoende mate opvolging wordt gegeven aan die rechterlijke beslissingen.’ (HR 2.4.2.)
Om tot dat oordeel te kunnen komen zijn echter wel ‘toereikende feitelijke vaststellingen’ nodig, ‘die zijn gebaseerd op wat daarover tijdens het onderzoek op de terechtzitting ter sprake is gekomen, en waaruit volgt dat, ondanks de genoemde waarborgen, de levenslange gevangenisstraf als ‘de facto irreducible’ moet worden aangemerkt.’ (HR 2.4.2)
Kortom, als men zich zorgen maakt over de huidige wijze van tenuitvoerlegging, en die zorgen lijken mij niet onterecht, dan zullen advocaten met meer feitenmateriaal moeten komen, feitenmateriaal uit uitspraken van de penitentiaire en civiele rechter, dan wel uit andere officiële geschriften.
Maar dan moeten die acties en procedures wel worden gevoerd. En ook steeds opnieuw. Ik herinner hier graag aan de vasthoudendheid van mr Romke Wybenga, advocaat van Y. Hij voerde voor zijn cliënt in korte tijd in totaal dertien kort gedingen om de rechtmatigheid van de tenuitvoerlegging te bestrijden. Het resultaat was dat de minister onder druk van de rechtspraak toegaf en een positief gratiebesluit tekende. Mooie bijvangst was de duidelijke uitspraak van de Hoge Raad over de mate van gebondenheid van de minister aan het advies van de gratierechter (6 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1747). Een uitspraak die inmiddels zijn vruchten heeft afgeworpen: in 2023, in de zaak S, volgde de minister het positief advies van de gratierechter al bij de eerste keer.
Ten slotte het vierde commentaar: ‘Een regeling op krukken’ (NJB 2025/2522). Hierin bespreek ik het arrest en presenteer ik de casus X. Die casus laat zien dat de situatie rond de uitvoering van de re-integratie-activiteiten onveranderd slecht is gebleven.
Mijn conclusie is dan ook dat de voortdurende overschrijding van de termijnen en de niet loyale uitvoering van adviezen van het ACL tot gevolg hebben dat wat aan de levenslanggestrafte wordt voorgespiegeld structureel niet wordt nagekomen en dat daarom de tenuitvoerleggingsprocedure niet voldoet aan het vereiste van voorzienbaarheid (het defect dat ook de AG aanvoert).
Daarnaast is het mede aan de in het BACL opgenomen 25-jaarstermijn toe te schrijven dat de reviewtermijn van 28 jaar stelselmatig wordt overschreden. In die 25 jaar waarin geen op re-integratie gerichte activiteiten mogen worden aangeboden, gaan immers kostbare mogelijkheden tot voorbereiding op in vrijheidstelling verloren. In mijn ogen is het dan ook onterecht dat de Hoge Raad het eerste deel van de regeling, die eerste 25 jaar, in zijn beoordeling van ‘het stelsel als geheel’, geheel buiten beschouwing laat.
Los hiervan hebben ook de lange procedures bij beklag- en beroepscommissie een groot vertragend effect en zijn die, gezien het belang van voortvarendheid in deze fase, eenvoudig niet acceptabel.
Gelet op het grote belang van dossieropbouw roep ik hierbij nogmaals de advocaten op om alle acties en procedures die noodzakelijk zijn gebleken om het reële perspectief op invrijheidstelling van hun cliënt naderbij te brengen, dan wel in beeld te houden, bij het Forum te melden. Mail mij, w.f.van.hattum@rug.nl, of het secretariaat: info@forumlevenslang.nl. Levenslanggestraften hebben de tijd, zegt men wel eens, maar het is niet fair hen een prospect of release voor te houden en dat vervolgens steeds op te schuiven.
W.F. van Hattum, 5 november 2025
