Hof Den Haag 17 december 2024 ECLI:NL:GHDHA:2024:2374, ‘zorgboerderij Alblasserdam’: het hof verandert de door de rechtbank opgelegde levenslange gevangenisstraf in 30 jaar met tbs. Levenslang acht het hof niet passend, gelet op de verminderde toerekening. De deskundigen adviseerden om de verdachte te plaatsen binnen een sociotherapeutisch leefklimaat zoals dat geboden wordt binnen de tbs. Zij benadrukten dat de eventuele kans op genezing of uitstroom uit de tbs hierbij niet de hoofdgedachte is, maar veel meer het beheersbaar houden van het huidige risico. Ook binnen detentie is sprake van een verhoogd risico.
Het hof overweegt geen gebruik te maken van de mogelijkheid een advies te geven omtrent de aanvang van de tbs-behandeling omdat in deze zaak de vergelding en generale preventie voorop staan. Wel overweegt het hof dat het advies van de deskundigen een zwaarwegende factor zou behoren te zijn bij ‘de toepassing van artikel 15 PBW’.
Noot:
Opvallend is dat de verminderde toerekenbaarheid bij de beslissing om geen levenslang op te leggen niet nader wordt geduid. Niet iedere ‘verminderde toerekenbaarheid’ zal immers in ernstige gevallen als het onderhavige leiden tot het achterwege laten van een keuze voor levenslang. Hierbij wreekt zich dat de forensische gedragsdeskundigen er in hun richtlijnen voor hebben gekozen om de voorheen gebruikelijke en meer genuanceerde vijf-puntsschaal voor de bepaling van de mate van toerekenbaarheid af te schaffen.
Het hof verwijst in navolging van het advies van de deskundigen naar de toepassing van artikel 15 PBW bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf. Deze verwijzing lijkt op een vergissing te berusten. Artikel 15, lid 4 PBW luidt: “In geval van een psychische stoornis…van een gedetineerde kan Onze minister bepalen dat de gedetineerde naar een accommodatie bedoeld in artikel 1:1 onderdeel b van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg….zal worden overgebracht om daar zolang dat noodzakelijk is te worden verpleegd. (…)” Dit artikel is niet bedoeld voor plaatsing van een strafrechtelijk gedetineerde in een FPC maar voor plaatsing in een GGZ-instelling. Daaronder vallen niet de FPC’s maar wel de FPK’s en FPA’s.[1] In de praktijk wordt toepassing van artikel 15 PBW wel ‘artikelplaatsing’ genoemd.[2] Het artikel wordt niet of zelden toegepast en alleen gebruikt voor overplaatsing van korte duur, dus niet voor langdurige sociotherapeutische behandeling.
Verwezen had moeten worden naar artikel 6:2:8 lid 1 Wetboek van Strafvordering (de opvolger van het voormalige artikel 13 Sr): een veroordeelde tot gevangenisstraf die wegens een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens daarvoor in aanmerking komt kan worden geplaatst in een justitiële inrichting voor terbeschikkinggestelden. Gelet op de uitspraak van de Beroepscommissie van de RSJ van 19.11.2014 (14/1505/TR) lijkt er dan sprake te moeten zijn van ‘detentieongeschiktheid’. Zie over plaatsing op grond van artikel 6:2:8 Sv ook de recente uitspraak van de beroepscommissie RSJ: ‘dat plaatsing in een TBS-kliniek ook in de rede ligt als de in het gevangeniswezen beschikbare psychiatrische zorg niet afdoende is voor de gedetineerde in verband met zijn psychopathologie of als garanties voor een humane tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in het licht van die pathologie ontbreken.’[3]
Artikel 6.4 lid 3 Besluit forensische zorg bepaalt in welke gevallen bij een combinatievonnis (gevangenisstraf én tbs) de plaatsing in een tbs-kliniek eerder dan de VI-datum kan geschieden: o.a. indien daarvoor dringende medische redenen aanwezig zijn of indien het rechterlijk advies als bedoeld in artikel 37b, tweede lid Sr daartoe aanleiding geeft.
Onbegrijpelijk is daarom de overweging van het hof, in aansluiting op de verwijzing naar artikel 15 PBW, dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf volledig zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de VI-regeling aan de orde is. Die overweging sluit eerdere overplaatsing naar een FPC juist uit.
Y. van Kuijck, 13 januari 2025
[1] Vgl. P.C. Vegter ‘Plaatsing van een veroordeelde tot gevangenisstraf in een instelling voor verpleging van terbeschikkinggestelden (artikel 6:2:8 Sv), Hoofdstuk 16.12 in: Gedragskundige rapportage in het strafrecht, red: H.J.C. van Marle, P.A.M. Mevis, S.J. Roza, M.J.F. van der Wolf), Kluwer (Navigator), 2022 en W.F. van Hattum, ‘Terugkeer van levenslanggestraften in de vrije samenleving’, Sancties 2024/1.
[2] https://www.commissievantoezicht.nl/dossiers/overplaatsing/overplaatsing/.
[3] RSJ 4 november 2024, 24/40133/TF.