Sinds 2022 zijn negen klachten van levenslanggestraften tegen Nederland over schending van artikel 3 EVRM ontvankelijk verklaard. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) heeft onlangs twee daarvan, die van Martis en Martha tegen Nederland, geschrapt (resp. appl. nrs 27963/18 en 29348/18). Het zijn Curaçaose zaken en de tenuitvoerlegging van de straf valt daarom onder de wetgeving van het eiland Curaçao en onder de verantwoordelijkheid van de autoriteiten aldaar. Het is belangrijk dit vast te stellen omdat er diverse in het oog springende verschillen bestaan tussen die regeling en de Nederlandse reviewprocedure (zie hier de levenslang regeling voor Curaçao).
De reden deze Curaçaose klachten te schrappen, vindt zijn oorzaak in de procedure die momenteel bij het Comité van Ministers van de Raad van Europa aanhangig is. In die procedure, waarin het Comité toezicht houdt op de naleving van de uitspraak van het EHRM in de zaak ‘Murray v. The Netherlands’, heeft Nederland moeten toelichten hoe het perspectief op invrijheidstelling voor levenslanggestraften verbeterd wordt; die plannen zijn neergelegd in de zogeheten Action Plans. In deze procedure is Nederland inmiddels onder verscherpt toezicht gesteld (zie daarover het bericht van 15 juni 2024 op deze website).
Naar aanleiding van de tegen hem ingediende klachten heeft de Nederlandse Staat in deze procedure de Curaçaose klagers specifiek in het vooruitzicht gesteld de eerder door het EHRM gestelde eisen aan de tenuitvoerlegging van een levenslange gevangenisstraf na te zullen leven en wel op de voet van de Curaçaose regeling. Nederland zal naar eigen zeggen voorzieningen treffen om deze twee levenslanggestraften een realistische kans te geven te rehabiliteren met het oog op een mogelijk vervroegde invrijheidsstelling.
Die kans bestaat uit een beoordeling door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de vraag of de veroordeelde in aanmerking komt voor voorwaardelijke invrijheidsstelling na ommekomst van twintig jaar detentie (artikel 1:30 van de strafwet van Curaçao). Daarnaast zijn van toepassing de Curaçaose richtlijn bij tenuitvoerlegging levenslange gevangenisstraf en het zogenoemde ‘Prospectsplan’ van het Openbaar Ministerie. Deze voorschriften bieden het recht op een resocialisatie- en behandelplan gedurende de gehele detentie, vanaf het moment dat het vonnis onherroepelijk is geworden. Het Prospectsplan is een plan dat in samenspraak met de veroordeelde, de gevangenisdirectie, een psycholoog en een reclasseringsambtenaar wordt opgesteld, zo staat in het Action Plan van de Nederlandse regering van augustus 2023.
Het EHRM oordeelt dat de Curaçaose tenuitvoerleggingspraktijk (er hebben reeds drie beoordelingen op de voet van artikel 1:30 Strafwet Curaçao plaatsgevonden) en het verscherpt toezicht op de naleving van de toezeggingen in de Action Plans voldoende waarborgen bieden en ertoe leiden dat er op dit moment geen aanleiding meer bestaat voor een verdere inhoudelijke beoordeling van de klachten. Daarnaast acht het EHRM het Comité van Ministers beter in staat toe te zien op de naleving door Nederland van zijn Action Plans. Indien in een later stadium mocht blijken dat de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf in deze twee zaken toch nog steeds niet voldoet aan de eisen die het EHRM daaraan stelt, kan het de klachten weer in behandeling nemen.
Minus de twee bovenstaande zaken lopen er bij het EHRM nu nog zeven procedures tegen Nederland over (de tenuitvoerlegging van) de levenslange gevangenisstraf.
Nu de beslissing van het EHRM uitsluitend ziet op deze twee Caribische zaken, is het de vraag welke invloed de schrapping heeft op de klachtprocedures van de levenslanggestraften die onder het Europese deel van Nederland vallen en of in hun zaken vergelijkbare ‘deals’ zullen worden gesloten.
Caspar van Lookeren Campagne, 9 oktober 2024