Het Forum heeft zich vanaf het begin kritisch uitgelaten over het nieuwe beleid. Deze kritiek heeft een delegatie van het Forum ook mondeling overgebracht aan de hoogste ambtenaren op het ministerie van Justitie. Deze kritiek valt te onderscheiden in een vijftal punten:
1. Het uitgangspunt dat levenslang ook levenslang moet zijn ‘omdat de rechter dat zo zou hebben gewild’ kan niet worden gestaafd.
Rechters spreken het tegen. Een rechter kan niet zo ver in de toekomst kijken dat hij bij de oplegging van de straf al weet hoe de situatie van de veroordeelde na twintig jaar, of langer, is. De rechter legt een levenslange gevangenisstraf op omdat hij op dát moment geen beter alternatief heeft.
2. De vaste termijn van 25 jaar detentie voor alle levenslanggestraften – dus ongeacht hun ontwikkeling, ongeacht de stand van zaken rond de levenslange gevangenisstraf ten tijde van de oplegging van de straf en ongeacht hetgeen de rechter ten aanzien van de keuze van de straf in zijn uitspraak heeft opgemerkt – belemmert een genuanceerde en persoonsgerichte benadering.
Zo wordt te weinig rekening gehouden met individuele gevallen.
3. Het ontbreken van een voldoende adequate volgprocedure om de ontwikkeling van de veroordeelde te kunnen toetsen.
Hierdoor krijgt men geen volledig beeld van de ontwikkeling van de betrokkene. Ook ontbreekt hierdoor een prikkel voor de overheid om die ontwikkeling waar nodig te stimuleren. Het gedrag en de ontwikkeling van de levenslanggestrafte gedurende zijn detentie kan alleen beoordeeld worden op basis van een penitentiair dossier, dat inhoudelijk en volgens vast te stellen richtlijnen voldoende informatie bevat over het gehele detentieverloop. Een dergelijk dossier en daarop gebaseerde beoordeling ontbreken nu. De Volgprocedure (2017), zoals door het Forum Levenslang bepleit, biedt daarvoor wel de noodzakelijke voorwaarden en handvatten.
4. Het ontbreken van prikkels voor de minister om werk te maken van de adviezen van het Adviescollege levenslanggestraften.
Uit onderzoek naar de uitspraken van de beroepscommissie van de RSJ blijkt dat de minister de re-integratie zodanig traineert dat als de gratieprocedure wordt gestart er nog niets te toetsen valt en de rechter het verzoek om die reden ‘prematuur’ acht.
5. Het ontbreken van termijnen in de gratieprocedure.
Hierdoor kan een gratieprocedure onnodig lang, zelfs jaren, duren. Zie onder meer het rapport van de Nationale ombudsman uit 2014 en zijn brief van 18 december 2019.