Onherroepelijke strafrechtelijke veroordelingen
Het aantal onherroepelijke veroordelingen tot een levenslange gevangenisstraf sinds de invoering van de straf in 1870 is:
- 1870-1945: ca.15x
- 1945-1950: 6x
- 1950-1960: 7x
- 1960-1970: 2x
- 1970-1980: geen
- 1980-1990: 3x
- 1990-2000: 7x
- 2000-2010: 21x
- 2010-2020: 16x
- sinds 2020: 3x
- plus (per 15 augustus 2022) nog 15 nog niet onherroepelijke uitspraken.
Tot op heden is levenslange gevangenisstraf alleen opgelegd wegens:
- (medeplegen van) enkelvoudige en meervoudige moord (art. 289 Sr);
- (medeplegen van) enkelvoudige en meervoudige gekwalificeerde doodslag (art. 288 Sr);
- opzettelijke een ontploffing teweegbrengen, indien daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is en het feit iemands dood ten gevolge heeft (art. 157 lid 3 Sr);
- moord met terroristisch oogmerk (art. 289 Sr jo. 83, lid 1 onder e Sr, Mohammed B. en Gökmen T.)
Daarnaast zijn in de jaren kort na de Tweede Wereldoorlog levenslange straffen opgelegd aan nog eens 159 personen, op grond van feiten strafbaar gesteld in het Besluit Buitengewoon Strafrecht van 1943. Zij worden ‘politieke delinquenten’ of ‘oorlogsmisdadigers’ genoemd, in tegenstelling tot degenen die op grond van het Wetboek van Strafrecht worden veroordeeld, die ‘commune delinquenten’ worden genoemd. Aan al deze levenslanggestraften werd gratie verleend op vier Duitse oorlogsmisdadigers na. Een van hen was Kotalla, zie hieronder.
Een lijst met levenslang gestraften, inclusief bronnen, staat op Wikipedia: http://nl.wikipedia.org/wiki/Lijst_van_tot_levenslang_veroordeelden_in_Nederland.
Een grafisch overzicht van het aantal levenslanggestraften vindt u hier. Voor actuele informatie over het huidige aantal levenslanggestraften zie onderaan de laatste Nieuwsbrief.
Rechtspraak over de wijze van tenuitvoerlegging
Los van het aantal opleggingen speelde sinds ongeveer 2006 de discussie omtrent de houdbaarheid van de levenslange straf indien deze niet verkort kan worden. Deze discussie vertaalde zich in tal van gerechtelijke procedures tegen de Staat, zowel civielrechtelijke procedures als procedures bij de Beroepscommissie van de Raad voor de Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (BC RSJ) en de nationale ombudsman (NO).
In deze discussie ging het om de vraag of een straf die tot de dood moet duren wel in overeenstemming is met de humaniteit, meer specifiek met het verbod van een onmenselijke en wrede behandeling en bestraffing (artikel 3 EVRM; zie hierover ok bij de Europese rechtspraak). Ook strafrechters lieten zich hun uitspraak over deze kwestie uit. Een selectie van deze uitspraken is hieronder opgenomen. Daarbij is, indien van toepassing, tevens de link opgenomen naar het desbetreffende nieuwsbericht op de website, waarin u meer informatie of nadere uitleg over de uitspraak vindt.
De stand van de rechtspraak per juli 2022
Hoge Raad heeft keer op keer gewaarschuwd dat als in de praktijk zou blijken dat een levenslange gevangenisstraf in feite nimmer wordt verkort, dat ‘van betekenis’, c.q. ‘bepaaldelijk een factor van betekenis’ kan zijn bij de beantwoording van de vraag of oplegging van een levenslange gevangenisstraf dan wel verdere voortzetting van een dergelijke straf zich verdraagt met de uit art. 3 EVRM voortvloeiende eisen. De laatste keer was dat in 2017, naar aanleiding van de herinrichting van de gratieprocedure. In die uitspraak toetste de Hoge Raad de (theorie van de) nieuwe regeling aan artikel 3. Sindsdien is de praktijk van de regeling nog niet ten gronde aan de Hoge Raad voorgelegd.
De praktijk kwam wel aan de orde in de zaken van Y., C. en S. waarvan een aantal hieronder zijn opgenomen. Zie hier voor een overzicht van de door deze levenslanggestraften bijna 70 gevoerde gerechtelijke procedures.
Een buitenbeentje: de zaak Kotalla
De eerste zaak waarin geprobeerd is langs civiele weg invrijheidstelling te bereiken, betreft de wegens oorlogsmisdrijven ter dood veroordeelde Duitser Kotalla. Zijn straf was in 1951 door gratie gewijzigd in levenslang. Kotalla zat 30 jaar vast toen hij de procedure tegen de Staat startte. De Hoge Raad wees het cassatieberoep af, onder meer overwegende:
– ‘dat geen van de bepalingen van het Verdrag (het EVRM, wvh) steun geeft aan de door [eiser] verdedigde stelling dat een levenslange gevangenisstraf niet tot het overlijden van de veroordeelde mag worden tenuitvoergelegd, wanneer de gevangene na de veroordeling geruime tijd in de gevangenis heeft doorgebracht;
– dat er geen sprake is van foltering of onmenselijke of vernederende behandeling of straf in de zin van artikel 3 van het Verdrag, wanneer de Staat bij ernstige achteruitgang van de gezondheidstoestand van de veroordeelde voortgaat met de tenuitvoerlegging van een levenslange gevangenisstraf, mits hem een passende medische verzorging wordt verstrekt.
(HR 11 februari 1977, ECLI:NL:HR:1977:AC1827, Nederlandse Jurisprudentie 1977, 255)
Kotalla’s klacht wegens schending van artikel 3 en/of 5 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) werd door de Commissie niet-ontvankelijk verklaard (Application 7994/77, zie bij de Europese rechtspraak).