Artikel 3 Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), van 1951, verbiedt marteling en (andere) onmenselijke behandeling of bestraffing.
Hetzelfde verbod staat in artikel 7 Internationaal Verdrag inzake Politieke en Burgerrechten (BUPO). Sinds 26 juli 2022 wordt aan dit artikel 7 een vergelijkbare uitleg gegeven als aan artikel 3 EVRM.
Vanuit dit verbod van inhumane behandeling wordt de levenslange gevangenisstraf door de Raad van Europa al decennia kritisch gevolgd. In de zaak Kotalla tegen Nederland (1977, in het rechtspraakoverzicht hieronder opgenomen) werd aangevoerd dat de verdere tenuitvoerlegging inhumaan was, en dus in strijd met artikel 3, vanwege de uitzichtloosheid van de straf. Kotalla, die in 1948 was veroordeeld tot de doodstraf (en door gratie nadien een levenslange gevangenisstraf onderging), voerde (onder meer) aan dat hij recht had op een herbeoordeling van zijn straf. Hij kreeg daarin geen gelijk, omdat, zo oordeelde de toenmalige Europese Commissie voor de Rechten van de Mens, een dergelijke regel niet in de stukken van de Raad van Europa te vinden was, hoe wenselijk een dergelijke regel ook zou zijn.
Inmiddels heeft het Hof dit standpunt verlaten. De zaken Kafkaris tegen Cyprus (2008) en Vinter e.a. tegen het Verenigd Konikrijk (2013) zetten een andere koers in. In Kafkaris benadrukt het EHRM dat het ontbreken van de mogelijkheid tot verkorting van de straf tot schending van artikel 3 kán leiden. In Vinter stelt het EHRM dat uit de nationale en internationale regelgeving zonneklaar blijkt dat het in Europa een algemeen aanvaard principe is dat de verdere tenuitvoerlegging van een levenslange gevangenisstraf op een gegeven moment opnieuw moét worden bezien. Dat moment zou in beginsel moeten liggen uiterlijk 25 jaar na oplegging van de straf. In de rechtspraak die hieronder is opgenomen is deze ontwikkeling te zien en wordt zij nader uitgewerkt.
Nederland is vanwege het alhier gevoerde ‘levenslang is levenslang’-beleid niet door het EHRM veroordeeld. Hoewel in de zaak Murray tegen Nederland (2016) sprake was van schending van artikel 3, ligt de crux van die zaak niet bij de Nederlandse regelgeving of het beleid, maar bij het feitelijk onthouden van medische behandeling, waardoor het vereiste uitzicht op invrijheidstelling kwam te ontbreken.
Een Nederlandse zaak over het hier gevoerde beleid is door het EHRM nog niet ten gronde beoordeeld. Wel zijn in 2021 zeven klachten tegen Nederland over het ontbreken van perspectief ontvankelijk verklaard. In die zaken wordt aan Nederland gevraagd of het hier geldende herbeoordelingsmechanisme wel voldoet aan de eisen van artikel 3.
Ook hebben het Forum, het NJCM en het Helsinkicomité inmiddels een viertal verzoekschriften (submissions) ingediend bij het Comité van Ministers van de Raad van Europa dat toezicht houdt op de naleving door Nederland van de uitspraak in de zaak Murray tegen Nederland.
Artikel 5 EVRM, over rechtmatigheid van detentie:
Voor kwestie van de verkortbaarheid van de levenslange gevangenisstraf heeft het EHRM niet willen aanhaken bij artikel 5 lid 1 (het verbod van willekeurige vrijheidsbeneming) en artikel 5 lid 4 (het recht op snelle toegang tot een rechter die de rechtmatigheid van de detentie kan beoordelen en tevens de macht heeft die detentie te beëindigen). Deze verdragsvoorschriften waren aangevoerd in de zaak Léger tegen Frankrijk van 11 april 2004, nr. 19324/02, maar verworpen omdat de voortzetting van de vrijheidsbeneming elke keer werd getoetst aan de veiligheid van de samenleving.
In onderstaand jurisprudentieoverzicht is, waar van toepassing, de link naar het desbetreffende nieuwsbericht op de website toegevoegd.
W.F. van Hattum 12 augustus 2022
Uitspraken EHRM (GK=Grote Kamer)
Datum | Link naar vindplaats | Inhoud | Link naar het nieuwsbericht |
EHRM (GK) 24 nov. 2022 | appl.no. 22854/20 | Sanchez-Sanchez/ VK, uitlevering aan Verenigde Staten met kans op LWOP (Life without Parole) toegestaan; GK legt voor uitlevering andere norm aan. | link |
EHRM 17 maart 2022 | ECLI’s | Henriquez, F.B., Soerel, Remmers, Rasnabe, Admilson Richter & Marcos Richter: EHRM stelt vragen aan Nederland over de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf | link |
EHRM 2 juni 2020 | ECLI | N.T./Rusland: EHRM herhaalt belang van rehabilitatiebeginsel | link |
19 november 2019 | ECLI | Vella/Malta: Herbeoordeling 25 jaar gerekend vanaf oplegging | link |
13 juni 2019 | ECLI | Viola/Italië: EHRM acht Italiaanse ‘collaboratievoorwaarde voor maffiabazen’ strijdig met art. 3 EVRM | link |
12 maart 2019 | appl. 41216/13 | Petukhov/Oekraïne (2) | geen link naar een nieuwsbericht |
25 oktober 2018 | ECLI | Provenzano/Italië: EHRM tikt Italië op de vingers wegens onmenselijke en vernederende behandeling ‘maffiabaas’ | link |
20 oktober 2017 | ECLI 1 en ECLI 2 | Canword/Nederland en A.H. Lake/Nederland: EHRM stelt vragen aan Nederland over de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf | link |
23 mei 2017 | ECLI | Matiošaitis e.a./Litouwen. Litouwse gratieregeling geen effectief middel om levenslange gevangenisstraf te bekorten | link |
24 januari 2017 | ECLI | Khamtokhu en Aksenchik/Rusland: EHRM sluit strengere eisen aan oplegging van levenslange gevangenisstraf niet uit | link |
17 januari 2017 | ECLI | Hutchinson/VK: geen schending 3 EVRM, maar ook geen wijziging van de Vinter-koers | link |
4 oktober 2016 | ECLI | T.P. en A.T./Hongarije: EHRM acht wachttermijn van 40 jaar in strijd met artikel 3 EVRM | link |
26 april 2016 | ECLI | Murray/Nederland: EHRM constateert schending artikel 3 EVRM wegens onvoldoende behandelingsaanbod | link |
9 juli 2013 | ECLI | Vinter e.a./VK. EHRM: uitzicht op invrijheidsstelling noodzakelijk en herbeoordelingsmechanisme binnen in beginsel 25 jaar na oplegging straf vereist (Vinter-toets) | link naar FAQ link naar samenvatting |
Datum | Link naar vindplaats | Inhoud |
12 maart 2012 | ECLI | Petukhov/Oekraïne (no. 2): – het gevangenisregiem moet in overeenstemming zijn met het doel levenslanggestraften in staat te stellen zich te rehabiliteren – een gratieprocedure waarin geen redenen behoeven te worden opgegeven voor de beslissing en geen beroep op de rechter openstaat, voldoet niet aan de eisen voor herbeoordeling. |
12 februari 2008 | Appl.nr. 21906/04 | Kafkaris/Cyprus (GK): Een levenslange gevangenisstraf aan meerderjarige verdachten is op zichzelf niet onverenigbaar is met art. 3 EVRM en evenmin met enige andere bepaling van dat verdrag, tenzij die straf als “irreducible” moet worden beschouwd. Een factor die daarbij in aanmerking moet worden genomen is of in het nationale recht is voorzien in de mogelijkheid om de duur van die straf te verkorten. De verdachte aan wie de straf wordt opgelegd mag niet ieder perspectief op vrijlating worden onthouden. Het enkele feit dat de duur van de straf in een concreet geval ook de facto levenslang is, brengt echter niet mee dat de straf in dat geval als “irreducible” heeft te gelden en met art. 3 EVRM niet zou zijn te verenigen. |
11 april 2004 | Appl.nr 19324/02 | Légér/Frankrijk. Detentie van 41 jaar. Niet willekeurig (art. 5) en niet inhumaan (art. 3). Beroep geschrapt i.v.m. overlijden klager |
6 mei 1978 | Appl.nr. 7994/77 | Kotalla/Nederland. Het EVRM bevat geen regel die de staten verplicht een levenslange straf op zeker moment opnieuw te beoordelen, hoe wenselijk een dergelijke ook zou zijn. Niet-ontvankelijk. |
Raad van Europa
Datum | Inhoud | Link naar het nieuwsbericht |
24 april 2022 | Murray/Nederland. Vervolg klachtprocedure Comité van Ministers | link |
23 september 2019 | Murray/Nederland. Het Forum Levenslang, het Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten en het Nederlands Helsinki Comité verzoeken het Comité van Ministers van de Raad van Europa toe te zien op naleving. | link |
26 juli 2022 | ICCPR onderschrijft EHRM-doctrine | link |