‘Een levenslange gevangenisstraf overleef je niet’ – dr. K.J.J. Waldeck, justitieel geneeskundige
De laatste jaren worden steeds meer levenslange gevangenisstraffen uitgesproken. De levenslanggestraften komen niet in aanmerking voor strafverkorting door bijvoorbeeld voorwaardelijke invrijheidstelling (VI), hoogstens in zeer bijzondere gevallen voor gratie. Dit betekent de facto (in de praktijk) geen enkel perspectief op een leven buiten detentie. Dit betekent ‘de cel’ tot de dood hen van ons scheidt. Zodra de levenslanggestrafte tot het besef komt dat zijn leven buiten detentie geen perspectief meer heeft en hem nauwelijks nog hoop of enig doel biedt, raakt hij langzaam in een ernstig depressieve toestand. De dood blijkt dan soms ongewild het wenkende perspectief.
In 2005 schreef Jos Verhagen ter gelegenheid van het tienjarig bestaan van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) het boek ‘Waar vrijheid ophoudt en weer kan beginnen’. Deze woorden weerspiegelen de meest voorkomende werkelijkheid waarop het beleid is gericht, namelijk op gedetineerden die vroeg of laat weer in vrijheid worden gesteld. In het hele boek wordt met geen woord gerept over levenslanggestraften. Dat is niet te wijten aan de auteur. Het beleid is vooralsnog op geen enkele wijze afgestemd op gedetineerden die voor de rest van hun leven aan ons detentiesysteem zijn toevertrouwd. Anders is het gesteld met de longstay TBS’er. Voor hen kennen we inmiddels een specifiek op hen gericht regiem waarin zingeving en perspectief tot de mogelijkheden behoren.
De bewindslieden van Justitie hebben inmiddels in hun brief van 16 oktober 2009 een humane tenuitvoerlegging van de levenslange straf aangekondigd. Dit beleid dient dan gericht te zijn op een humane bejegening van levenslanggestraften en een zinvolle tijdsbesteding met een reëel uitzicht op VI. Een beleid bovendien dat hen de mogelijkheid biedt binnen – dan wel misschien op termijn buiten – de muren een positieve en weer gewaardeerde bijdrage te leveren aan de samenleving. De samenleving waarin zij weliswaar volledig ontspoord waren en waarvan zij op dit moment volledig buitengesloten zijn en worden, maar waarin zij wellicht weer een geaccepteerde en waardevolle plaats kunnen veroveren. Een beleid dus dat ook voor deze mensen weer zingeving in het leven en enig perspectief kan gaan bieden.
De volgende casus, ontleend aan de eigen praktijk, illustreert dat het wenselijk en noodzakelijk is dat naast de mogelijkheid van een op jaren stellen van de opgelegde levenslange gevangenisstraf een beleid ontwikkeld wordt dat speciaal gericht is op het overleven van deze straf.
Een man is al enkele jaren gedetineerd in verband met een levensdelict waarvoor hij tot in hoogste instantie een levenslange gevangenisstraf heeft gekregen. In de loop van de jaren is bij hem het besef doorgedrongen dat hij nooit meer ‘buiten’ zal komen. Aanvankelijk heeft hij zich tegen deze gedachte verzet door een groot aantal somatische klachten te presenteren die naar zijn oordeel de één na de ander een levensbedreigend karakter hebben. Hij valt aanvankelijk ook fors af. Hij wordt diverse keren onderzocht voor deze klachten zonder dat een somatische oorzaak wordt gevonden. Ziekenhuisopnamen, second opinions en langdurige gesprekken kunnen hem niet van zijn gedachte afbrengen dat hij dodelijk ziek is en dat hij moet worden geholpen. Ook de gebruikelijke psychologische en psychiatrische hulp heeft geen invloed op zijn welbevinden. Regelmatig weigert hij de geboden hulp of hanteert hij deze hulp juist buitenproportioneel. Hij verlangt naar de dood zonder het echt te willen. Hij heeft een afscheidsbrief aan zijn moeder geschreven en afscheid genomen van zijn vrouw en zoon. Hij wordt vanwege zijn oninvoelbare gedrag bovendien voortdurend van de ene inrichting naar de andere inrichting overgeplaatst. Hij trekt zich nu terug op zijn cel, wil geen contact met medegedetineerden (waarvan vroeger dan wel later de vrijheid weer kan beginnen), onttrekt zich aan activiteiten en eet en drinkt slechts het hoogstnoodzakelijke.
De gebruikelijke somatische, psychologische en psychiatrische hulp komt niet tegemoet aan de noden van de betrokkene. Welke noden heeft hij eigenlijk? Hebben wij wel mogelijkheden of willen wij wel in mogelijkheden voorzien om aan die noden tegemoet te komen? De zorgverleners hebben een volkomen machteloos gevoel bij deze situatie, of is het gewetensnood in deze ethische spagaat? Zo’n gevoel dat we kennen bij een patiënt die in de laatste fase zit van een levensbedreigende ziekte. We zijn dan zelf ‘als de dood voor de dood’ en hebben de neiging om tegen beter weten in steeds maar weer irrationele diagnostiek te doen en zinloze behandelingen in te zetten of … de patiënt af te weren en te ontlopen. Maar hem loslaten en zijn eigen dood laten kiezen, kan ook niet. Een van ons verzuchtte in het psychomedisch overleg: ‘Maar binnen detentie mag toch niemand dood gaan’.
Een levenslange straf vraagt om een brede discussie over de gewenste en noodzakelijke zorg aan levenslanggestraften die moet leiden tot een heldere doelstelling met zingeving voor het leven en perspectief op een (voorwaardelijke) invrijheidstelling. Daarnaast vraagt de tenuitvoerlegging van die straf om beleid om de straf – zolang er geen uitzicht op terugkeer in de maatschappij bestaat – te kunnen overleven. Dit beleid is noodzakelijk voor de gestraften maar ook voor degenen die hen moeten begeleiden.