Er zijn twee redenen om gratie te verlenen (zie artikel 2 Gratiewet). Eén van de redenen (de zogenaamde ‘b-grond’) heeft speciaal betrekking op de (levens)lange gevangenisstraf. Wanneer het duidelijk is dat het laten voortduren van de straf geen zin meer heeft, omdat het doel dat met de straf werd beoogd, al is bereikt, is de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de straf niet meer gerechtvaardigd. Te denken valt aan de situatie waarin iemand zó lang in de gevangenis heeft gezeten, dat vastgesteld kan worden dat hij voldoende heeft geboet voor de door hem gepleegde delict(en) en dat hij bovendien geen gevaar meer vormt voor de samenleving .
De andere reden (de zogenaamde ‘a-grond’) wordt gebruikt voor tijdelijke gevangenisstraffen, geldboetes en taakstraffen. Deze grond ziet op het bestaan van nieuwe omstandigheden die dateren van na oplegging van de straf, of van ervoor, maar waarmee de rechter onvoldoende rekening heeft gehouden of kunnen houden. Deze nieuwe omstandigheden kunnen reden zijn om de straf aan te passen. Volgens het ministerie van Veiligheid en Justitie moet je bij deze nieuwe omstandigheden denken aan ‘sterk veranderde leefomstandigheden, zoals ziekte, het verkrijgen van een (vaste) baan, een eigen bedrijf, een geslaagd afkicktraject en de zorg voor een gezin’. Vaak gaat het om een combinatie van dergelijke omstandigheden, aldus de minister.