Op 24 juni oordeelde de voorzieningenrechter Den Haag dat de Minister voor Rechtsbescherming binnen twee weken een beslissing moet nemen op het gratieverzoek van de levenslanggestrafte C.
Het betreft een gratieprocedure die in 2015 is gestart, en waarin het Gerechtshof Den Haag op 25 mei 2020 het advies heeft uitgebracht om het gratieverzoek toe te wijzen.
Het stellen van de – relatief korte – beslistermijn acht de voorzieningenrechter redelijk om de volgende redenen:
1. de Staat had begin dit jaar toegezegd dat er voor 17 juni een beslissing zou liggen; 2. de Staat had daarvóór, in de kortgedingprocedure van vorig jaar, toegezegd dat de voordracht aan de Kroon ‘binnen een maand na advies van het hof’ zou plaatsvinden (dus i.c. uiterlijk 25 juni); 3. de gratieprocedure loopt al vanaf 2015, en daarin is al tweemaal eerder advies door het gerechtshof uitgebracht. Aan die adviezen had de Staat de verwachting kunnen ontlenen dat bij gelijkblijvende positieve ontwikkeling van C. een positief advies zou volgen; het onderhavige advies was met andere woorden geen verrassing.
Tevens acht de voorzieningenrechter van belang:
4. dat het proces om op dit punt in de gratieprocedure te komen vertraging heeft opgelopen ‘als gevolg van aan de Staat toe te rekenen omstandigheden’ (waaronder het onthouden en vervolgens beperkt houden van verloven, en het niet aanleveren van info aan het hof, wvh),
5. en ten slotte, niet onbelangrijk, dat het adviserende hof vaststelt dat betrokkene ‘door toedoen van de staat‘ de facto in een uitzichtloze situatie verkeert, waardoor zijn detentie momenteel ‘inhumaan’ is in de zin van artikel 3 EVRM’; de Staat mag C. daarom niet langer dan strikt noodzakelijk ‘in het ongewisse’ laten (r.o. 4.5).
Helaas stopt het hier. De vordering om de Staat te gebieden het advies van het hof te volgen en dus gratie te verlenen – tenzij zich bijzondere omstandigheden voordoen, waarmee het adviserend hof geen rekening heeft gehouden en die van zodanig gewicht zijn dat die tot afwijzing nopen – wordt afgewezen. Door toewijzing van die vordering zou de rechter zich mengen in een zaak die alleen de Kroon aangaat. Er staat immers geen rechtsmiddel tegen een gratiebeslissing open, zo overweegt de voorzieningenrechter. De gratiebeslissing kan alleen achteraf door de rechter worden getoetst. Dan kan de rechter beoordelen of de beslissing in het licht van artikel 3 EVRM onrechtmatig is (vgl. HR 19 december 2017, r.o. 3.5.4, wvh).
De voorzieningenrechter merkt in r.o. 4.14 ‘volledigheidshalve’ nog wel op dat hij begrijpt dat betrokkene zich zorgen maakt over de aanstaande beslissing. Het is immers recent al tweemaal voorgekomen dat de voorzieningenrechter – achteraf toetsend – de afwijzing van het gratieverzoek van een levenslanggestrafte onrechtmatig heeft geoordeeld (en in die zaak is nog steeds geen gratie gevolgd, wvh).
Toch moet eerst de beslissing van de minister worden afgewacht alvorens de rechter er iets over kan zeggen.
Dit is de link naar het vonnis: ECLI:NL:RBDHA:2020:5554
W.F. van Hattum, 24 juni 2020