Verslag congres “Levenslang: hoe verder?” – Vrijdag 13 november 2015 – 13.00 uur
Het congres vond plaats aan de Vrije Universiteit in Amsterdam en duurde de hele middag. Er waren ongeveer honderdvijftig toehoorders aanwezig. Hieronder volgt een beknopte samenvatting van hetgeen de sprekers hebben voorgedragen. Een aantal voordrachten is integraal op de website geplaatst.
Wiene van Hattum, universitair docent aan de Rijksuniversiteit Groningen, tevens voorzitter van het Forum Levenslang, zette kort uiteen wat het Forum is: een NGO (Non-Governmental Organisation) in de vorm van een stichting zonder winstoogmerk. Ze herinnerde eraan dat het Forum al een jaar na oprichting (in 2008) werd vermeld in een brief van de toenmalige Minister van Justitie, prof. dr. E.M.H. Hirsch Ballin, en dat er sindsdien vele malen Kamervragen zijn gesteld die op de door het Forum aangedragen informatie waren geïnspireerd. Een Forum, kortom, om rekening mee te houden.
Cor Petiet, universitair docent strafrecht aan de Vrije Universiteit Amsterdam verzorgde de inleiding en zette in dit kader de situatie rond de levenslange gevangenisstraf in Nederland en in Europa uiteen. Hij wees op de tegenstrijdigheid tussen enerzijds het Wetboek van Strafrecht (uit 1886) dat bepaalt: ‘de gevangenisstraf is levenslang of tijdelijk’ en het tweede lid van artikel 2 van de Penitentiaire Beginselenwet (uit 1951 en 1999) waarin is bepaald: ‘met handhaving van het karakter van de vrijheidsstraf of de vrijheidsbenemende maatregel wordt de tenuitvoerlegging hiervan zoveel mogelijk en afhankelijk van het gedrag van de betrokkene dienstbaar (…) gemaakt aan de voorbereiding van de terugkeer in de maatschappij (…).’ Dit resocialisatiebeginsel geldt voor een ieder die tot een gevangenisstraf is veroordeeld. In het verleden werd de levenslange gevangenisstraf nooit letterlijk genomen, in die zin dat deze ook daadwerkelijk levenslang (dat wil zeggen: tot de dood daarop volgt) ten uitvoer werd gelegd. Waarom dan nu opeens wel? Uit de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens volgt dat ook levenslanggestraften aan hun resocialisatie moeten kunnen werken (zie de zaak Vinter tegen VK). In Duitsland bestaat voor levenslanggestraften in beginsel een toets na 15 jaar, waarna invrijheidsstelling mogelijk is. In enkele Europese landen bestaat zelfs geen levenslange gevangenisstraf. Kortom: Nederland loopt uit de Europese pas.
Egbert Myjer, voormalig rechter in het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, gaf een lezing over de ontwikkeling van de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens inzake de levenslange gevangenisstraf. Hij merkte allereerst op dat in het EVRM niet staat vermeld dat de levenslange gevangenisstraf ‘onmenselijk’ is. In de jurisprudentie worden wel de wijze van tenuitvoerlegging en de rechten van gedetineerden getoetst. Hieruit kan worden afgeleid dat het EHRM steeds meer aandacht heeft voor de mogelijkheid van resocialisatie van levenslanggestraften. In 1978 oordeelde de Europese Commissie een klacht van oorlogsmisdadiger Kotälla nog ‘kennelijk ongegrond’. Kotälla zat toen 33 jaar vast en had een slechte gezondheid. De Commissie overwoog echter onder meer dat de oorspronkelijk opgelegde straf een doodstraf was geweest en dat die bij wijze van gratie was veranderd in levenslang. Dertig jaar later, in 2008, oordeelde de Grote Kamer (17 rechters) in de zaak Kafkaris tegen Cyprus dat er voor levenslanggestraften hoop moet zijn op vrijlating omdat er anders sprake kan zijn van schending van het verbod op inhumane behandeling of bestraffing (art. 3 EVRM). In 2013 zette het Hof in de zaak Vinter tegen VK de volgende stap en oordeelde het dat het ‘vooruitzicht op vrijlating’ al vanaf het moment van oplegging van de straf moet bestaan. Ook oordeelde het Hof toen dat tenminste binnen 25 jaar een beoordeling van de noodzaak om de straf voort te zetten zou moeten plaatsvinden. Op die manier wordt de gedetineerde niet ontmoedigd om aan zijn verbetering te werken.
Op dit moment lopen er twee zaken bij de Grote Kamer van het Hof: die van Hutchinson tegen VK en die van Murray tegen Nederland.
Joost Verbaan, docent strafrecht aan de Erasmus Universiteit was betrokken bij het opstellen van de nieuwe Wetboeken van Strafrecht en Strafvordering voor de (voormalige) Nederlandse Antillen. De nieuwe wetboeken voor Aruba, Curaçao, Sint Maarten en de BES-eilanden (Bonaire, St. Eustatius en Saba) zouden vóór hervorming van het staatsbestel van het Rijk in 2010 in werking treden, zodat alle overzeese gebiedsdelen van het Rijk gelijke wetgeving zouden hebben. Dat is echter niet gelukt. Er zijn nu binnen het Koninkrijk vier verschillende Wetboeken van Strafrecht! Maar die van de landen van de voormalige Antillen kennen alle drie een tussentoets.
De wetboeken van Strafrecht van Curaçao (in werking sedert 15 november 2011) en van Aruba (in werking sedert 15 februari 2014) schrijven namelijk voor dat rechter een levenslange straf na 20 jaar op verzoek van de gedetineerde opnieuw moet beoordelen. Dan wordt bekeken of de straf nog een redelijk doel dient. Daarnaast blijft gratie bestaan. De wet bepaalt ook dat rekening wordt gehouden met slachtoffers en nabestaanden. Op Sint Maarten geldt eenzelfde bepaling, maar daar moet de tussentoets binnen 25 jaar plaatsvinden. Deze laatste wet is op 1 juni 2015 in werking getreden.
Sonja Meijer, universitair docent aan Vrije Universiteit en rechter-plaatsvervanger bij de Rechtbank Amsterdam sprak in lijn van haar recent verschenen artikel ‘De opmars en evolutie van het resocialisatiebegrip’, DD 2015/65, p. 688-704 over het begrip ‘resocialisatie’ in de Europese en Nederlandse context. Zij constateerde dat het resocialisatiebeginsel in het Europese strafrechtelijke beleid aan een opmars bezig is in terwijl in de Nederlandse penitentiaire wetgeving en het Nederlandse strafrechtelijke beleid een daaraan tegenovergestelde tendens waarneembaar lijkt. Haar conclusie was dat in Nederland het resocialisatiebeginsel niet meer zo vanzelfsprekend is als vroeger en dat het huidige standpunt van de minister en de staatssecretaris in strijd is met de rechtspraak van het EHRM.
Anthony Pemberton, hoogleraar Victomologie aan de Tilburg University belichtte aan de hand van een Powerpoint-presentatie de tweespalt tussen de belangen van de gedetineerde daders en die van de nabestaanden en slachtoffers. Beide partijen hebben te respecteren belangen. Hij herinnerde aan de film Shawshank Redemption (1994) met Morgan Freeman en Tim Robbins en de daarin gebruikte gevleugelde woorden “Hope is a dangerous thing, hope can drive a man insane” en daarna: “Hope is a good thing, maybe the best thing, and no good thing ever dies”. Dat is de kant van de dader.
Voor slachtoffers en nabestaanden geldt dat ook zij levenslang hebben en zij willen dan ook in de eerste plaats met respect worden behandeld. Hij wees op het boek van Judith Shklar “Legalism – Law, Morals and political trials” (1964), over ‘rechtdoen’ en ‘met onrecht omgaan/onrecht wegnemen’. In ons stelsel kiezen we voor ‘rechtdoen’ en niet voor ‘onrecht wegnemen’. Misschien zouden we het omgekeerde moeten doen, hield hij zijn publiek voor.
Naar het oordeel van Pemberton is er veel te zeggen voor de tussentoets voor levenslanggestraften. De vraag is ook of de levenslange gevangenisstraf aan slachtoffers meer voldoening geeft dan een straf van 20 jaar. Het gaat naar zijn mening echter om een politieke keuze, want de rechtsbeginselen laten ons hier in de steek.
Mr. Jacco Janssen, senior rechter bij de Rechtbank Rotterdam gaf een toelichting op het artikel dat hij samen met twee andere (collega)rechters had geschreven in het Nederlands Juristenblad (NJB, 31 “Levenslang, da’s logisch toch…?” van Jacco Janssen, Tamara Trotman en Liesbeth van Walree). Zij vonden het opmerkelijk dat de rechters die de laatste tijd een levenslange straf hebben opgelegd in hun vonnissen vrijwel niet hebben verwezen naar de uitspraak van het EHRM inzake Vinter. Zijn deze rechters dan niet op de hoogte? Natuurlijk wel, maar ze gaan die vraag misschien bewust uit de weg. Ze sluiten de daders op en gooien de sleutel weg. Niet alleen de veroordeelde, maar ook de rechter zit opgesloten, volgens Janssen. Door de huidige wijze van tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf zit de rechter in een spagaat. Ook de rechter wil immers horizon houden en weten wat de gevolgen zijn van de door hem op te leggen straf. Of hij iemand opsluit tot de dood daarop volgt, dat weet de rechter nu van tevoren niet. En hij laat als ‘bewijs’ een paar fragmenten zien uit het Tv-programma “Kijken in de ziel” (Coen Verbraak, 2015). Zolang er geen tussentoets is, is elke opgelegde levenslange gevangenisstraf er naar zijn mening één te veel.
Ulco van de Pol, plaatsvervangend lid bij de Raad voor de Strafrechtstoepassing (RSJ) deed verslag van het standpunt van de RSJ als het om het regiem voor levenslanggestraften gaat. In 2006 en 2008 gaf de RSJ al aan de staatssecretaris het advies om levenslanggestraften perspectief op verandering te bieden, zoals: een alternatieve daginvulling, rechtsbijstandsverlening, een extra bezoek, en om te komen tot meer detentiefasering: speciale voorzieningen en speciale afdelingen voor levenslang gestraften in penitentiaire instellingen. De opeenvolgende staatssecretarissen hebben hierop echter afwijzend gereageerd. Dat geldt zowel voor mevrouw N. Albayrak als voor haar opvolger de heer F. Teeven. Zij waren van mening dat resocialisatie, waaronder verlof en detentiefasering valt, niet van toepassing is op levenslanggestraften. Dus geen VI-regeling en geen eindtijd.
Van de Pol besprak enkele zaken waarin het standpunt van de RSJ inhoudende dat terugkeer naar de samenleving het uitgangspunt moet zijn, is herhaald. De Beroepscommissie van de RSJ nam daarbij uitdrukkelijk afstand van de standpunten van de staatssecretaris. De huidige re-integratiecentra zijn bijvoorbeeld niet toegankelijk voor levenslanggestraften. Maar volgens de Beroepscommissie van de RSJ mogen levenslanggestraften niet categoraal (dus vanwege de straf alleen) worden uitgesloten van toegang tot die centra. Ook de RSJ bepleit afdelingen voor levenslang- en langgestraften met speciale voorzieningen. Van de Pol acht het van belang dat er in de inrichtingen meer perspectief komt, meer mogelijkheden voor internet, e-mail en skype. Digitalisering biedt volgens hem grote kansen. Eenmaal heeft de Beroepscommissie inmiddels de aanwijzing gegeven dat incidenteel verlof moet worden toegestaan. Het standpunt van de RSJ was duidelijk: er moet een op levenslang- en langgestraften toegesneden detentieklimaat worden ontwikkeld binnen de inrichting, gericht op resocialisatie.
Met dank aan de organisatoren: Tim de Bont, Daan Cornelissen, Mieke de Leeuw, en niet in de laatste plaats: Cor Petiet!