Datum | Link naar vindplaats | Inhoud | Link naar het nieuwsbericht |
6 november 2020 | ECLI | HR: Rechter mag wanneer de minister een ondeugdelijk gemotiveerde beslissing heeft genomen de Staat opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van het vonnis | link Noot Jörg onder dit arrest in NJ 2021/43 |
10 juli 2020 | ECLI | P-G: De wijziging van het gratiebeleid moet een rol spelen bij de gratiebeslissing | link |
19 december 2017 | ECLI | HR: nieuw herbeoordelingsmechanisme voldoet aan eisen EHRM | link |
5 september 2017 | ECLI | A-G: levenslang niet meer strijdig met EVRM | link |
5 juli 2016 | ECLI | HR: Nederlandse regelgeving ontbeert herbeoordelingsmechanisme | link |
24 mei 2016 | ECLI | A-G oppert volgprocedure | link |
16 juni 2009, ECLI, F.B.:
De overweging in HR 14 maart 2006 dat de rechter met het opleggen van een levenslange gevangenisstraf beoogt te voorkomen dat de veroordeelde nog terugkeert in de samenleving, moet worden gezien in het licht van de toen aan de orde gestelde rechtsvraag of in dezelfde zaak naast een levenslange vrijheidsstraf een terbeschikkingstelling met dwangverpleging kon worden opgelegd. Die vraag is toen ontkennend beantwoord en daarbij zijn de grondtrekken van beide sancties tegen elkaar afgezet. Met de desbetreffende overweging over de positie van de strafrechter ten tijde van de straftoemeting is echter niet geoordeeld dat een eenmaal opgelegde levenslange gevangenisstraf nadien niet zou kunnen worden verkort.
Niet zonder betekenis is dat de zogenoemde “volgprocedure langgestraften” in 2000 is ingetrokken. Thans bestaat echter onvoldoende grond voor het oordeel dat verkorting van de straf thans in feite illusoir is. Indien evenwel zou komen vast te staan dat een levenslange gevangenisstraf in feite nimmer wordt verkort, kan dat van betekenis zijn bij de beantwoording van de vraag of oplegging van een levenslange gevangenisstraf dan wel verdere voortzetting van een dergelijke straf zich verdraagt met de uit art. 3 EVRM voortvloeiende eisen, zoals die door het EHRM in het arrest Kaflaris vs. Cyprus nader zijn omlijnd.
14 maart 2006, ECLI, Lucia de B.:
a. Oplegging van een levenslange gevangenisstraf in combinatie met een terbeschikkingstelling met dwangverpleging is niet mogelijk, omdat beide sancties niet met elkaar te verenigen zijn. Met het opleggen van een levenslange gevangenisstraf beoogt de rechter te voorkomen dat de veroordeelde nog terugkeert in de samenleving, zodat een op die terugkeer gerichte behandeling van een geestelijke stoornis van de veroordeelde niet aan de orde is. Daarentegen strekt de tenuitvoerlegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging er (mede) toe de veroordeelde na een verpleging die tot het gewenste resultaat heeft geleid, te doen terugkeren in de maatschappij.
b. De strafrechter mag bij zijn oordeel over de sanctieoplegging mogelijke latere beslissingen op gratieverzoeken niet betrekken. Daarmee begeeft de rechter zich op een terrein waarop het slechts bevoegd is te adviseren en wel eerst nadat een verzoek is ingediend.
9 maart 1999, LJN ZD1464, NJ 1999, 435 (niet gepubliceerd in Rechtspraak.nl):
Een levenslange gevangenisstraf is niet in strijd met artikel 3 of 5 EVRM, in het bijzonder niet gelet op het bestaan van de gratieprocedure en de Volgprocedure langgestraften, die de mogelijkheid bieden de levenslange straf na onderzoek om te zetten in een tijdelijke gevangenisstraf – het “op jaren stellen” – waarna vervroegde invrijheidsstelling mogelijk is.
11 februari 1977, ECLI, Kotalla/Staat:
Duits oorlogsmisdadiger. Geen wetsregel, geen regel van ongeschreven recht en geen rechtsbeginsel verbiedt de Staat een levenslange gevangenisstraf ten uitvoer te leggen tot de veroordeelde overlijdt, ook niet wanneer deze al geruime tijd na de veroordeling in de gevangenis heeft doorgebracht. Dat is evenmin het geval, wanneer de gezondheidstoestand van de veroordeelde in ernstige mate achteruitgaat, mits hem een passende medische verzorging wordt verstrekt. Geen rechtsregel belette de regering, haar opvatting dat gratie zou moeten worden verleend aan de Tweede Kamer van de Staten-Generaal mede te delen, ook al voorzag de regeling daarin niet. Het beroep op opgewekte verwachtingen wordt verworpen.