Op 24 mei jl. heeft Advocaat-Generaal Machielse in zijn advies aan de Hoge Raad enige voorstellen gedaan omtrent de stappen die de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op korte termijn zou kunnen nemen om het Nederlandse gratiebeleid voor levenslanggestraften in overeenstemming te brengen met de rechtspraak van het EHRM.
Hij schrijft:
Zonder vooruit te willen lopen op de inhoud van de nieuwe regeling en zonder de staatssecretaris voor de voeten te willen lopen lijkt het mij toch zinvol om zeer kort – en niet uitputtend – enige punten van aandacht, zij het met alle terughoudendheid, op te werpen. In de eerste plaats komt het mij voor dat de RSJ als bij uitstek deskundige en toegeruste penitentiaire rechter op enigerlei wijze dient te worden betrokken bij de besluitvorming voorafgaand aan een gratieverlening. Niet dat de RSJ de rechter die de oorspronkelijke levenslange gevangenisstraf heeft opgelegd moet verdringen, maar wel moet de RSJ in staat worden gesteld te toetsen of de invulling van de detentie die wordt aangeboden aan de levenslang gestraften voldoende is enerzijds als stimulans voor deze gestraften om zich in te zetten voor rehabilitatie, anderzijds als een toereikend instrument waaraan de bereidheid om aan deze rehabilitatie te werken en de voortgang daarvan kan worden afgemeten. Een rehabilitatietraject dat uiteindelijk tot gratiëring kan leiden dient per levenslang gestrafte zo snel mogelijk te worden ontworpen en zichtbaar gemaakt. Beoordelingsmomenten dienen te worden ingepast en uiteindelijk dient voordat 25 jaar zijn verlopen na veroordeling een herbeoordeling van de penologische rechtvaardiging van de levenslange gevangenisstraf plaats te vinden. Het initiatief voor het ingaan van een gratieringstraject mag niet enkel in handen worden gelegd van de levenslang gestrafte. Overwogen moet worden hoe en wanneer de rechter bij deze beoordeling kan worden betrokken en over welke bevoegdheden de rechter in dat verband zal moeten kunnen beschikken.”
Haast is inderdaad geboden. Momenteel is de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf in Nederland in strijd met het verbod op een inhumane en vernederende behandeling of bestraffing (artikel 3 EVRM). Het gratiebeleid zal daarom op zeer korte termijn moeten worden aangepast en de gratieprocedure zal met meer waarborgen moeten worden omkleed. Zo zal er bijvoorbeeld een maximale termijn van behandeling van een gratieverzoek moeten worden gegarandeerd. Momenteel duren gratieprocedures van levenslanggestraften twee tot drie jaar en in één zaak duurt het wachten momenteel al vier jaar.
Het Forum is er echter voorstander van dat op korte termijn ook een wettelijke regeling tot stand wordt gebracht die voorziet in een toegankelijke en voorzienbare toetsingsprocedure door de rechter, een procedure waarin de mogelijkheid van voorwaardelijke invrijheidstelling wordt onderzocht op basis van de eventuele ontwikkeling die de veroordeelde heeft doorgemaakt. De invoering van een dergelijke wettelijke procedure tot voorwaardelijke invrijheidstelling moet gepaard gaan met de invoering van een zogenaamde Volgprocedure, de procedure waarop de AG in zijn conclusie ook doelt. Het Forum heeft in 2011 een voorstel voor de invoering van een wettelijke VI-procedure voorbereid (het ‘Wetsvoorstel‘) evenals een zogenaamde Volgprocedure.