Wijziging levenslangbeleid verandert bestaande inhumane situatie niet
Op 2 juni jl heeft Staatssecretaris Dijkhoff aan de Tweede Kamer bericht dat hij de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf wil wijzigen. Hij doet dit, zo legt hij uit, omdat hij wil voorkomen dat de strafrechter geen levenslange gevangenisstraffen meer oplegt. Ook wenst de Staatssecretaris met een ‘gestructureerde’ en ‘eenduidige’ aanpak een halt toe te roepen aan de (succesvol gebleken) procedures van individuele levenslanggestraften die om meer vrijheden vragen. Dijkhoff schrijft tevens dat hij geen afstand neemt van het onder zijn voorgangers ingezette ‘levenslang is levenslang’-beleid. Zie hier voor de brief van de staatssecretaris.
Rechtspraak EHRM
Reden voor de kritische houding van de Nederlandse rechter is de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Dit voor Nederland hoogste rechtscollege heeft op 26 april jl. (Murray/Nederland) aan de Nederlandse regering uiteengezet dat de Staat aan levenslanggestraften uitzicht op invrijheidstelling moet bieden, dat de gevangenisautoriteiten daartoe de gedetineerde de kans moeten geven zich te verbeteren en dat de autoriteiten binnen 25 jaar moeten kunnen toetsen ‘of zich zúlke veranderingen in de persoon van de veroordeelde hebben voorgedaan dat langere detentie niet meer kan worden gerechtvaardigd’. Deze zogenaamde reviewprocedure moet bij oplegging van de straf bestaan. De procedure moet met voldoende waarborgen zijn omkleed en de toets moet zijn gebaseerd op heldere, tevoren vastgelegde, criteria. Veroordeelden die door hun stoornis niet zelf in staat zullen zijn om zich te rehabiliteren, zullen daarbij van de gevangenisautoriteiten de noodzakelijk geachte hulp moeten kunnen krijgen. De beslissing omtrent de voortzetting van de vrijheidsbeneming moet bovendien uiteindelijk door een rechter kunnen worden getoetst. Zolang aan deze voorwaarden niet is voldaan schendt Nederland artikel 3 van het Europees mensenrechtenverdrag.
Wat houdt de beleidswijziging van de staatssecretaris in?
Levenslanggestraften kunnen in aanmerking komen voor activiteiten die op terugkeer in de vrije samenleving zijn gericht. De aanvraag wordt beoordeeld door een adviescollege. Dit college zal worden samengesteld uit professionals met ervaring in de strafrechtspraktijk en de tenuitvoerlegging en uit mensen die de positie van slachtoffers behartigen. Voorafgaande aan de toets vindt een onderzoek plaats naar medische/psychiatrische omstandigheden van de gedetineerde en zijn delictrisico. Ook vindt er standaard een slachtofferonderzoek plaats. Dit alles vangt niet eerder aan dan na 25 jaar detentie.
Hierna start een cyclus van periodieke toetsingen, te verrichten door het adviescollege. Het college beoordeelt of activiteiten gericht op terugkeer mogen plaatsvinden en ook wanneer de volgende toets zal zijn. Het college kan onder meer afwijzend adviseren op grond van de gevoelens van de nabestaande en/of het slachtoffer. De Staatssecretaris beslist op dit advies. Hij let daarbij zelf ook op recidivegevaar, maatschappelijke impact van de vrijlating, en de leeftijd en medische toestand van de gedetineerde. Indien het verzoek wordt ingewilligd starten er intramurale activiteiten, zoals die bestaan voor andere gedetineerden. Het verloop van deze activiteiten zal vervolgens periodiek worden geëvalueerd. Er vinden vervolgtoetsen plaats waarna op den duur verlof ‘eventueel mogelijk’ is.
Voldoet de levenslange gevangenisstraf hiermee nu wel aan de rechtspraak het EHRM?
Nee, dat doet het niet. Allereerst niet, omdat de staatssecretaris geen afstand neemt van het beleid dat de afgelopen jaren is gevoerd en dat louter op vergelding berust. Het EHRM vraagt van de regering juist een beleid waaraan het resocialisatiebeginsel ten grondslag ligt, d.w.z. een beleid dat is gericht op eventuele terugkeer in de samenleving. Het gedurende minimaal 25 jaar niet willen investeren in de rehabilitatie van de veroordeelde is hiermee in strijd.
Ook omvat dit plan geen Volgprocedure, een procedure waarin vanaf de oplegging van de straf met regelmatige tussenpozen, van bijvoorbeeld vijf jaar, wordt onderzocht hoe de veroordeelde zich lichamelijk en geestelijk ontwikkelt en of hij in die ontwikkeling steun nodig heeft. Deze regelmatig terugkerende onderzoeken zijn noodzakelijk om na 25 jaar de toets uit te voeren die het Europese Hof verlangt, namelijk of er zodanige vorderingen zijn gemaakt en het recidiverisico zodanig is verminderd dat er sprake kan zijn van voorwaardelijke invrijheidstelling.
Wat het voorstel brengt is een procedure die pas ná 25 jaar toepassing krijgt en die net zo min als de gratieprocedure heldere toetsingscriteria en procedurele waarborgen bevat. Zo kent zij geen enkele termijn en kan zij dus eindeloos worden gerekt. Bovendien wordt niet eens de mogelijkheid van vrijlating onderzocht maar alleen de eventuele toelating tot re-integratieactiviteiten tijdens detentie. De staatssecretaris sluit niet uit dat de mening van het slachtoffer of de impact van vrijlating op de samenleving doorslaggevend is voor de beslissing of met die activiteiten mag worden begonnen. Dit zijn factoren die buiten de macht van de veroordeelde liggen en ook niet passen in de door het EHRM voorgeschreven toets. Toepassing van deze gronden kan gemakkelijk tot willekeur leiden.
Daarbij komt dat in dit plan geen aparte aandacht wordt besteed aan gedetineerden met een stoornis. Dit staat haaks op de hierboven aangehaalde uitspraak Murray tegen Nederland, waarin het Hof juist de positieve verplichting van de Staat benadrukt om de noodzakelijke hulp te bieden aan degenen die zich door hun stoornis niet op eigen kracht zodanig zullen kunnen verbeteren dat zij ooit een daadwerkelijk uitzicht op invrijheidstelling kunnen krijgen.
Conclusie
De beleidswijziging voldoet niet aan de voorwaarde dat de gedetineerde in de gelegenheid wordt gesteld uiterlijk binnen 25 jaar te laten zien of hij in staat is terug te keren in de samenleving. De nieuwe procedure voegt dus niets toe aan de huidige onduidelijke en onzekere situatie voor levenslanggestraften maar persisteert in bestuurlijke willekeur, gebrek aan voortgang in procedures en resocialisatie-activiteiten, áls het daartoe al komt.
Aangezien de wijzigingsvoorstellen niet voldoen aan de voorwaarden die het Europese Hof voor de Rechten van de Mens aan de tenuitvoerlegging van een levenslange gevangenisstraf stelt, blijft de huidige praktijk een schending opleveren van artikel 3 EVRM, het verbod op een wrede of inhumane behandeling of bestraffing. Dat betekent enerzijds dat de straf niet opgelegd kan worden zolang het beleid niet bijgebogen is en anderzijds dat op dit moment de humane tenuitvoerlegging nog steeds via de rechter afgedwongen moet worden. Het doel een einde te maken aan juridische procedures over de invulling van een levenslange detentie zal dus met deze beleidswijziging niet worden bereikt.
Ten slotte
Het Forum is van mening dat mensen – ook degenen die één of zelfs meer levensdelicten hebben gepleegd – een reële kans moeten krijgen hun leven te beteren, hun eventuele ziekte te overwinnen en blijk te geven van hun spijt over het gebeurde (delictverwerking). Daar is een langdurige inspanning voor nodig van de betrokkene én de Staat.