Op 21 maart 2019 zijn de Antwoorden van minister Dekker verschenen op de Kamervragen van Kamerlid Groothuizen (D66). De vragen betreffen de waarborgen binnen de gratieprocedure, in het bijzonder voor levenslanggestraften, en de visie van de minister op de levenslange gevangenisstraf en op het werk van het Adviescollege Levenslanggestraften. Aanleiding voor de vragen vormde het vonnis van de Voorzieningenrechter Den Haag d.d. 21 december 2018, waarin de Staat werd gemaand meer haast te maken met de gratieprocedure. In die procedure was door het Hof Den Haag – unaniem ̶ geadviseerd het gratieverzoek toe te wijzen. Kort samengevat zegt de Minister voor Rechtsbescherming het volgende.
Over de waarborgen in de gratieprocedure
De minister bevestigt dat het advies van de rechter leidend is voor de te nemen gratiebeslissing. Van dat advies kan alleen gemotiveerd worden afgeweken in geval van bijzondere omstandigheden die in de motivering van de beslissing tot uitdrukking moeten komen (met verwijzing naar Hof Den Haag 5 april 2016).
Op de vraag waarom hij pas 20 maanden na het indienen van het gratieverzoek en pas na het positieve advies van het gerecht ontvangen te hebben, besloten heeft opnieuw advies te vragen aan het Openbaar Ministerie, kan hij wegens de bescherming van de privacy van betrokkenen en de door hem in acht te nemen zorgvuldigheid niet ingaan.
Over het ontbreken van termijnen in de Gratiewet zegt de minister dat hij niet van plan is die te introduceren. Daarvoor zouden de omstandigheden van elk gratieverzoek te sterk uiteenlopen. De behandeling van gratieverzoeken van levenslanggestraften kost volgens de minister meer tijd vanwege de ‘uitgebreide onderzoeken die noodzakelijk zijn om tot een zorgvuldige advisering en beoordeling te kunnen komen’.
De minister acht voldoende gewaarborgd dat bij de beoordeling van gratieverzoeken de relevantie informatie beschikbaar is. Daarbij is het de verantwoordelijkheid van de gratieverzoeker om ‘een volledig onderbouwd gratieverzoek’ in te dienen.
De dienst Justis wordt door het Openbaar Ministerie en het gerecht niet geïnformeerd over de termijn waarop het op grond van de Gratiewet benodigde advies wordt uitgebracht. Daarom kan hierover door Justis ook geen informatie aan de veroordeelde verstrekt (gaan) worden.
Over de visie van de Minister op de duur van de levenslange gevangenisstraf en op de rol van het Adviescollege
De minister blijft staan achter zijn uitspraken dat “levenslang ook gewoon levenslang moet zijn” en “dat als het Adviescollege nu alleen maar positief adviseert ze hun werk niet goed doen”.
Hij voegt hieraan toe dat levenslang ‘is wat het is: opsluiting voor de rest van het leven. Daar kiest de rechter bewust voor. Hij kan immers ook een tijdelijke gevangenisstraf opleggen. Als de rechter oordeelt dat een levenslange gevangenisstraf passend is, keert de veroordeelde dan ook in beginsel niet meer terug in de maatschappij.’
De minister gaat er daarom vanuit dat het Adviescollege niet alleen maar positieve adviezen geeft. Het Adviescollege moet niet alleen aandacht hebben voor de mogelijkheden om een levenslanggestrafte re-integratieactiviteiten aan te bieden, maar ook voor het rechtdoen aan de samenleving in het algemeen en aan de slachtoffers een nabestaanden in het bijzonder.
Volgens de minister kan vanwege de in 2017 doorgevoerde wijzigingen de straf weer worden opgelegd en heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de Nederlandse praktijk nu voldoet aan de eisen van artikel 3 EVRM.
Commentaar redactie:
Die praktijk is door de Hoge Raad echter nog niet getoetst. En ook zullen niet alle rechters zich in de hier aan hen toegedichte bedoelingen herkennen (zie de rechters genoemd in W.F. van Hattum, ‘De beleidswijziging levenslange gevangenisstraf’, NJB 2016/1233 onder punt 5). Zie bovendien hier het overzicht van de rechtspraak waaruit blijkt dat de rechter, of de Nationale Ombudsman, regelmatig afstand neemt van het door de Staat in het concrete geval gevoerde beleid ten aanzien de resocialisatie of re-integratie van een levenslanggestrafte. De voorzitter van het Adviescollege heeft inmiddels, in haar eerste tweejaarlijks verslag, haar zorg over het beleid van de minister uitgesproken.
28 maart 2019