In zijn uitspaak van 13 juni 2019 ̶ inzake de levenslanggestrafte Marcello Viola c. Italie (no. 2), appl.no 77633/16 ̶ stelt het EHRM vast dat art. 3 EVRM is geschonden vanwege het ontbreken van een feitelijke mogelijkheid tot vrijlating en herbeoordeling van de straf. De uitspraak volgt op vragen die het Hof op 30 mei 2017 aan de Italiaanse regering had gesteld over de mogelijkheid van verkorting van de straf. Zie hier voor het desbetreffende document (vergelijkbare, maar inhoudelijk verschillende vragen, stelde het hof in de zaken Canword en Lake tegen Nederland; zie daarover hier het bericht op onze website. Deze vragen dateren van vijf maanden later).
Update 10 oktober 2019: Het verzoek van de Italiaanse regering tot verwijzing naar de Grote Kamer is op 8 oktober verworpen. Daarmee is deze uitspraak definitief geworden.
Kern van de Viola-zaak (par 99 ev)
Italië kent voor degenen die wegens – kort gezegd ̶ leiding geven aan de maffia tot een levenslange gevangenisstraf worden veroordeeld, zoals Viola, een bijzonder penitentiair regiem. Aan deze gedetineerden worden alleen vrijheden geboden als zij hun contact met de maffia verbreken, iets wat zij alleen kunnen aantonen door samen te werken met justitie bij de opsporing en vervolging van andere maffialeden. Het delict is met andere woorden het bewijs van hun gevaarlijkheid tot zij ̶ door middel van die samenwerking ̶ het tegendeel hebben bewezen.
Het stellen van deze ‘collaboratievoorwaarde’ wordt door het EHRM gewraakt. Deze voorwaarde stelt volgens het Hof de algemene preventie en de algemene beveiliging van de samenleving zo zeer boven het belang van de veroordeelde dat deze uiteindelijk zal resulteren in het ontnemen van diens uitzicht op invrijheidstelling (par. 110). Het Hof plaatst bovendien vraagtekens bij de houdbaarheid van de stellingen van de Italiaanse regering dat ‘meewerken met justitie meer veiligheid’ zou bieden en dat ‘de veroordeelde geheel vrij is in zijn keuze om al dan niet met justitie samen te werken’ (par. 116). Samenwerken met justitie hoeft immers niet te betekenen dat iemand werkelijk veranderd is, overweegt het Hof, en de vrije wil van de veroordeelde wordt aanzienlijk beperkt door de vrees voor zijn eigen leven of dat van zijn familieleden (een onderwerp dat is onderzocht en toegelicht door de derde partijen, die in deze zaak advies hebben uitgebracht).
Het uitzicht op vrijlating en de mogelijkheid van een herbeoordeling worden kortom door de toepassing van de collaboratievoorwaarde zodanig beperkt dat de straf als ‘onverkortbaar’ moet worden beschouwd, vindt het Hof. Dat is in strijd met de vaste rechtspraak van het EHRM.
De regeling (ergastolo ostativo)
De collaboratie-voorwaarde staat in de wet op de straftenuitvoerlegging (in art. 4 bis jo 58 ter) en geldt absoluut. De rechter, die belast is met het vrijhedenbeleid voor gedetineerden, heeft geen enkele vrije beoordelingsruimte. Zolang het tegenbewijs niet is geleverd, ofwel met justitie wordt meegewerkt, moet deze rechter ervan uitgaan dat de banden met de maffia nog leven en worden alle mogelijkheden zich buiten de inrichting te begeven, zoals door verlof, strafkorting, buiten werken of voorwaardelijke invrijheidstelling, afgewezen.
Derde partijen
Drie organisaties hebben zich als derde partij gesteld, de universiteit van Milaan, de universiteit van Florence en het European Prison Litigation Network. Zij veroordelen de collaboratievoorwaarde wegens schending van het recht op zelfbeschikking, omdat de belangrijkste reden om niet mee te werken gelegen is in de eerdergenoemde angst van de veroordeelde. Bovendien is volgens het Litigation Network ‘medewerking met justitie’ geen erkend strafdoel.
De door Italië te geven uitvoering aan de uitspraak (art. 46 EVRM)
Vanwege de te verwachten toestroom van klachten adviseert het EHRM Italië om zijn wetgeving aan te passen. Het Hof constateert overigens dat er wel al een zekere beweging tot verandering van de gewraakte wetgeving op gang was gekomen (par. 132). Eén van de voorstellen was dat de veroordeelde ook op een andere manier van zijn breken met het maffianetwerk kan laten blijken, bijvoorbeeld door hulpverlening aan slachtoffers van de maffiapraktijken. Ook het Hof is van oordeel dat er andere manieren zijn om de verberking met het netwerk te controleren dan door samenwerking met justitie (par 121). Momenteel is de rechtmatigheid van de ‘ergastolo ostativo’ bij het Italiaanse Constitutioneel Hof aanhangig.
Het oordeel van het Italiaanse Constitutionele Hof over een ‘strafbodem’ van 26 jaar (á la de Nederlandse 25-jaargrens)
In het arrest is verder te lezen dat het Italiaanse Constitutioneel Hof in een arrest van 11 juli 2018 al bezwaar maakte tegen de absoluut gehanteerde 26-jaarsdrempel in art. 4 bis. Deze drempel geldt voor een andere categorie veroordeelden, namelijk degenen die tot een levenslange gevangenisstraf zijn veroordeeld wegens het delict ‘gijzeling en ontvoering gevolgd door de dood van het slachtoffer’. Deze drempel ontneemt de veroordeelde de mogelijkheid om eerder dan na 26 jaar in de maatschappij te re-integreren of daarin sneller, door strafkorting, terug te keren.
Het Italiaanse Constitutionele hof acht die regel strijdig met het progressiebeginsel en het principe van flexibiliteit van de straf die ten grondslag liggen aan het grondwettelijke uitgangspunt van de geleidelijke terugkeer in de samenleving (zie Viola, par 29). Nu deze regel geen rekening houdt met de wijze waarop de gedetineerde zich in detentie heeft ontwikkeld noch met zijn eventuele gevaarlijkheid, maar enkel is gebaseerd op de ernst van het delict, of omwille van algemene preventie, oordeelt het Constitutionele Hof de regel ook strijdig met de grondwettelijke uitgangspunten van proportionaliteit en individualisering van de straf (zie Viola, par. 43). Deze argumenten kunnen onverkort worden ingebracht tegen de huidige Nederlandse regeling die een vergelijkbare ‘strafbodem’ kent, maar dan één van 25 jaar en geldig voor álle levenslanggestraften.
De dissenting opinion Wojtyczek
De Poolse rechter in de zaak kon zich niet met de meerderheid verenigen. Hij constateert een afglijden naar de suprematie van het strafdoel resocialisatie (nr. 7). Hij heeft daarin in zoverre gelijk dat het EHRM van oordeel is dat naarmate de straf langer duurt, op dit strafdoel het accent komt te liggen (par 108). Ik voeg hier aan toe dat gezien enerzijds de lengte van een levenslange straf en anderzijds het verbod om het perspectief op vrijlating te verengen tot vrijlating op basis van gezondheidsproblematiek (wat nog eens uitdrukkelijk in dit arrest wordt herhaald, par. 133 en 134) de conclusie voor de hand ligt dat het strafdoel ‘resocialisatie’ op zeker moment dat van ‘vergelding’ passeert. Opmerkelijk in dit verband is de terloopse opmerking van het EHRM dat resocialisatie overigens juist ook de beveiliging van de samenleving dient (par. 130).
Wojtyczek vindt voorts dat de arresten inzake levenslange gevangenisstraf en artikel 3 EVRM door de wisselende accenten die het Hof legt, bijvoorbeeld op de rol van statistische gegevens over gratieverlening, onleesbaar en onvoorspelbaar zijn geworden.
W.F. van Hattum, 23 juni 2019
Update 1: Op 23 oktober 2019 heeft het Italiaanse Constitutionele Hof een deel van de wetgeving die door het EHRM in onderstaande uitspraak werd bekritiseerd (art. 4 bis, lid 1 van de Italiaanse Penitentiaire Beginselenwet (Ordinamento Penitenziario)) ongrondwettig verklaard. Het Constitutioneel Hof oordeelde dat – indien de gedetineerde meewerkt aan zijn rehabilitatie en geen banden meer heeft met een criminele organisatie – de rechter van geval tot geval moet onderzoeken of verlof kan worden verleend. Toekenning van verlof kan dus niet meer bij voorbaat worden uitgesloten vanwege de aard van het misdrijf. De uitspraak wordt nog gepubliceerd.
Update 2: Hier is de uitspraak te vinden (in het Italiaans).
W.F. van Hattum 19 juli 2022