In de never-ending story van Y. tegen de Staat heeft de voorzieningenrechter vandaag de Staat bevolen de afwijzing van Y.’s gratieverzoek te (doen) herroepen en binnen twee maanden een nieuwe beslissing te (doen) nemen. In zijn nieuwe beslissing moet de minister de overwegingen van de rechter in acht nemen. Zie hier het vonnis: ECLI:NL:RBDHA:2019:11683.
Korte samenvatting
De rechter in de gratieprocedure adviseerde de minister het gratieverzoek van Y. toe te wijzen. De minister wees het verzoek vervolgens af, maar zonder daarvoor nieuwe omstandigheden aan te voeren. Dat is in strijd met de verhouding tussen de rechter en de minister in de gratieprocedure en daarom is de beslissing van de minister naar het oordeel van de voorzieningenrechter onrechtmatig. Een nieuwe ronde (in behandeling nemen van weer een nieuw gratieverzoek) heeft geen zin; die procedure kan opnieuw tot een onrechtmatige beslissing leiden, zoals nu is gebeurd. Dat leidt ‘tot een vicieuze cirkel’. Bijzonder is dat de voorzieningenrechter mèt Y. constateert dat er sprake is van ‘onwil’ bij de Staat om aan Y.’s resocialisatie mee te werken. Zie daarover verderop in onderstaande tekst.
Dit was Y.’s twaalfde kort geding en 21e procedure tegen de Staat. De Staat kan in beroep tegen dit vonnis.
‘Herroepen’ in plaats van ‘een nieuw gratieverzoek in behandeling nemen’
In de vorige kortgedingprocedure van Y. tegen de Staat, het elfde, oordeelde het Gerechtshof Den Haag op 6 mei jl. dat de voorzieningenrechter de minister niet kan voorschrijven zijn beslissing te herroepen. Dat zou niet passen bij ‘het karakter van het gratie-instrument’. Het hof veroordeelde de Staat in plaats daarvan om binnen vier maanden een nieuw gratieverzoek af te handelen. Dat leverde echter de onderhavige negatieve beslissing van de minister op.
De voorzieningenrechter, die constateert dat de afwijzende beslissing van de minister wederom niet deugt, overweegt nu dat de consequentie van een dergelijke constatering moet zijn dat de onrechtmatigheid wordt opgeheven en dat dus de beslissing (toch) wordt herroepen. De veroordeling tot het versneld afhandelen van een nieuw gratieverzoek is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen geschikte maatregel. Dan kan immers het gratieverzoek opnieuw worden afgewezen met opnieuw een ontoereikende motivering.
Waarom acht de rechter de beslissing onrechtmatig?
Uit de parlementaire geschiedenis van de Gratiewet blijkt dat het niet bedoeling is dat de minister zijn oordeel eenvoudig in de plaats stelt van dat van de rechter die hem over het gratieverzoek adviseert. Het advies van de rechter is in beginsel leidend. Alleen in geval van ‘bijzondere omstandigheden’ mag de minister afwijken van het advies. De voorzieningenrechter constateert dat de adviserende rechter alle omstandigheden die de minister noemt in zijn advies heeft betrokken en dat er dus van bijzondere omstandigheden geen sprake is. Er is veeleer sprake van een andere weging van de feiten. Dit zo zijnde, had de minister in redelijkheid niet kunnen komen tot afwijzing van het gratieverzoek.
Bijzondere omstandigheden
In zijn arrest van 6 mei 2019 overwoog de civiele kamer van het Hof Den Haag ten aanzien van de vereiste ‘bijzondere omstandigheden’ bovendien dat het moet gaan om ‘(nieuwe) feiten of omstandigheden waarmee de strafrechter in zijn advies over het gratieverzoek geen rekening heeft gehouden’. Met die uitleg van de wet is de Staat het niet eens en hij heeft dan ook cassatieberoep ingesteld.
Ook Y. heeft vervolgens cassatieberoep ingesteld (incidenteel cassatieberoep). Dit incidentele beroep is gericht tegen de overweging van het Hof dat de rechter de minister niet zou kunnen opdragen een onrechtmatige beslissing te herroepen. Het vonnis van de voorzieningenrechter van vandaag is in die procedure dus een steun in de rug. De cassatieprocedure kan nog enige tijd duren.
Uitkomst van de nieuwe beslissing
De voorzieningenrechter is het met de civiele kamer van het Haagse Hof eens dat hij niet aan de minister kan voorschrijven hoe de gratiebeslissing moet luiden. De beslissing kan dus nog steeds negatief uitvallen, mits er sprake is van nieuwe omstandigheden. Ook over de vorm van gratiering, mocht van gratie sprake zijn, is niets gezegd. Gratie kan bestaan in een verwisseling van de levenslange gevangenisstraf in een tijdelijke gevangenisstraf of in voorwaardelijke gratie. In dat laatste geval blijft de levenslange gevangenisstraf in stand, zij het voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
De voorzieningenrechter heeft oog voor de gestelde ‘onwil’ van de Staat
Y. stelde in deze zaak dat ‘uit alles blijkt dat de Staat hoe dan ook niet van plan is aan [hem] gratie te verlenen’. De voorzieningenrechter overweegt ten aanzien hiervan dat hij zich niet aan de indruk kan onttrekken dat dit inderdaad zo is. Hij memoreert in dit verband het sterke vasthouden aan de vergelding bóven resocialisatie, en aan de gerechtelijke bevelen die noodzakelijk zijn geweest om de resocialisatie van Y. mogelijk te maken, terwijl toepassing van de rechtspraak van het EHRM toch ander handelen van de Staat zou doen verwachten. Ook de selectieve en ongerijmde wijze waarop de Staat van deskundigenrapporten gebruik maakt, wijst niet op de wil om Y. ooit tegemoet te komen.
Deze constateringen kunnen gevoeglijk van toepassing worden geacht op de executie van de straf van andere levenslanggestraften. Ook aan hun resocialisatie komt de Staat niet tegemoet. Dat blijkt uit de vele procedures die ook zij moeten voeren om hun recht op resocialisatie te kunnen uitoefenen. In april van dit jaar is een overzicht van deze procedures op de website geplaatst. De zorgen over de onwil van de Nederlandse regering om actief aan de resocialisatie van levenslanggestraften tegemoet te komen, is onlangs door het Forum Levenslang samen met het Nederlands Comité voor de Mensenrechten (NJCM) en het Nederlands Helsinki Comité (NHC) onder de aandacht gebracht van het Comité van Ministers van de Raad van Europa, in zijn rol van toezichthouder op de juiste naleving van de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. Hierover volgt spoedig nader bericht.
W.F. van Hattum, 5 november 2019