Op 5 juli jl. deed de Hoge Raad uitspraak over de levenslange gevangenisstraf. Aanleiding was een strafzaak waarin het Gerechtshof Den Haag vorig jaar een levenslange gevangenisstraf had opgelegd. Beoordeeld diende te worden of oplegging van een levenslange straf een schending oplevert van artikel 3 EVRM, het verbod van een inhumane dan wel vernederende behandeling of bestraffing.
De Hoge Raad is van oordeel dat de huidige tenuitvoerleggingspraktijk ‘onverenigbaar is met de eisen die art. 3 EVRM stelt’ en dat zolang die praktijk niet is gewijzigd, de oplegging van deze straf dus ook een schending van het verdragsartikel oplevert. Daarbij blijft het echter niet. De Hoge Raad distantieert zich ook van de op 2 juni jl. door staatssecretaris Dijkhoff gepresenteerde beleidswijziging (zie onder nieuws).
De Hoge Raad geeft de staatssecretaris en het parlement tot 5 september volgend jaar de tijd om de schending van het mensenrechtenverdrag te repareren. Dan zal hij opnieuw bezien of de oplegging van een levenslange straf geoorloofd is. Levenslange straffen kunnen dus momenteel niet worden opgelegd. De politiek is aan zet.
Samengevat neemt de Hoge Raad in zijn arrest afstand van:
- het huidige levenslang=levenslangbeleid;
- de afwijzing van gratieverzoeken op basis van ‘impact van vrijlating op slachtoffers en/of nabestaanden en op de samenleving’;
- het plan van de staatssecretaris om pas na 25 jaar te willen overwegen of levenslanggestraften mogen worden toegelaten tot intramurale re-integratieactiviteiten;
- de opvatting van de staatssecretaris dat de eerste 25 jaar van de detentie geen activiteiten gericht op resocialisatie mogen plaatsvinden;
- het plan van de staatssecretaris om de penitentiaire rechter (de beroepscommissie van de RSJ) buitenspel te zetten;
- het doel van de staatssecretaris om de eventuele vrijlating geheel in eigen hand te houden.
In plaats daarvan moet volgens de Hoge Raad het volgende gebeuren:
- er moet in beginsel binnen 25 jaar na oplegging van de straf een moment van herbeoordeling zijn;
- bij de herbeoordeling moet de vraag aan de orde komen of zich zodanige veranderingen aan de zijde van de veroordeelde hebben voltrokken en zodanige vooruitgang is geboekt in zijn of haar resocialisatie, dat verdere tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf niet langer is gerechtvaardigd;
- de criteria mogen niet zo stringent zijn dat vrijlating alleen is toegelaten bij een ernstige ziekte of een ander fysiek beletsel dat in de weg staat aan de verdere tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf, dan wel bij het bereiken van een hoge leeftijd;
- bij de herbeoordeling moet dan ook informatie worden betrokken betreffende de ontwikkelingen met betrekking tot de persoon van de veroordeelde alsmede de geboden mogelijkheden van resocialisatie;
- ook dient het voor de veroordeelde reeds ten tijde van de oplegging van de levenslange gevangenisstraf voldoende duidelijk te zijn welke objectieve criteria zullen worden aangelegd bij de herbeoordeling, zodat hij weet aan welke vereisten zal moeten worden voldaan, wil hij – op termijn – voor verkorting van de straf of (voorwaardelijke) invrijheidsstelling in aanmerking komen;
- de herbeoordeling dient met voldoende procedurele waarborgen te zijn omgeven.
- met het oog op het bieden van een reële mogelijkheid tot herbeoordeling is van belang dat de veroordeelde zich tijdens de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf – ook voordat de vorengenoemde herbeoordeling plaatsvindt – moet kunnen voorbereiden op een eventuele terugkeer in de samenleving en dat in verband daarmee binnen het kader van de tenuitvoerlegging mogelijkheden tot resocialisatie moeten worden geboden.
- behalve via deze procedure moet de veroordeelde de vraag of de tenuitvoerlegging van de straf humaan is, kunnen blijven voorleggen aan de Beroepscommissie van de RSJ en aan de civiele rechter, dus nog vóórdat de procedure van herbeoordeling wordt benut.
De Hoge Raad verwijst hiervoor naar de arresten van het EHRM in Vinter e.a./VK en Murray/Nederland
Ten slotte beveelt de Hoge Raad opnieuw aan de herbeoordeling in handen te leggen van de rechter.
W.F. van Hattum, 6 juli 2016