In Brian VELLA v Malta, appl.no. 14612/19, d.d. 19 november 2019, uitgegeven 12 december 2019, toetst de Derde Kamer van het EHRM (bestaande uit drie rechters) of een herbeoordeling ‘25 jaar na de eerste veroordeling’ voldoet aan de maatstaf voor het uitvoeren van een herbeoordeling zoals neergelegd in de vaste rechtspraak van het EHRM.
korte samenvatting
Een herbeoordeling als bedoeld in Vinter, Murray en Hutchinson die plaatsvindt 25 jaar te rekenen vanaf de oplegging van de straf in eerste aanleg, is een te accepteren standaard voor de uitleg van ‘after’ in: ‘after the imposition of the sentence’, in de hier genoemde EHRM-rechtspraak. Dat de preventieve hechtenis tot aan die eerste veroordeling zeven jaar heeft geduurd doet hier niet aan af.
langere samenvatting
Door Vella was geklaagd over schending van artikel 3 EVRM wegens het ontbreken van een specifiek mechanisme tot verkorting van een levenslange gevangenisstraf. Die klacht wees het EHRM af.
Ten eerste had de nationale rechter erkend dat dit mechanisme in het nationale recht ontbrak en had het de schending ongedaan gemaakt door aan de klager toe te staan zich tot de Parole Board te wenden om te beoordelen of hij in aanmerking komt voor bepaalde verbeteringen in zijn positie (‘remedies’) zoals elke andere veroordeelde die niet tot een levenslange gevangenisstraf is veroordeeld. Dat recht op een verzoek aan de Parole Board zou Vella echter pas 25 jaar na de veroordeling in hoger beroep worden toegestaan (par 5). Dat betekende dat de eerste 11 jaar van zijn detentie niet zouden worden meegerekend voor die 25 jaar, nu hij begin 2000 was aangehouden en de veroordeling hoger beroep medio 2011 was uitgesproken.
Vella stelde beroep in tegen deze beslissing bij het Maltese Constitutionele Hof. Dit hof stelde hem in zoverre in het gelijk, dat de maatstaf voor de herbeoordeling moest worden teruggebracht naar ‘25 jaar na oplegging van de straf in eerste aanleg’.
De tijd die Vella in voorlopige hechtenis tot aan zijn eerste veroordeling had doorgebracht kon naar het oordeel van het Maltese Constitutionele Hof niet worden aangemerkt als ‘detentie als gevolg van de veroordeling’ zodat hij gedurende die tijd ook niet kon hebben geleden onder een veroordeling. Bovendien brachten de bijzonderheden van de zaak niet mee dat de termijn van 25 jaar vanaf de arrestatie zou moeten gaan lopen. Daartoe wees het Constitutionele Hof erop dat Vella was aangehouden vanwege een dubbele doodslag, begaan bij een roofoverval op de betrokken slachtoffers ín hun huis, de straf was opgelegd ondanks het feit dat de jury niet unaniem was geweest over de schuld van Vella* en vanwege het effect van het brute geweld op de samenleving, ‘die een passende straf vraagt voor dit soort misdrijven’ (par. 9).
De Derde Kamer van het EHRM overweegt dat de staten verschillende systemen hebben om de termijn te bemeten. Daarvan uitgaande vindt de Kamer dat een telling vanaf het moment van oplegging in eerste aanleg binnen de acceptabele standaard valt als het gaat om de uitleg van ‘after’ in ‘after the imposition of the sentence’ in de vaste EHRM-rechtspraak.
De vergelijking met Bodein tegen Frankrijk wees het EHRM van de hand (par 21).
Omdat klager door de erkenning van de schending en de gevolgde reparatie geen slachtoffer meer was van een schending van het verdrag, verklaart het EHRM zijn klacht niet-ontvankelijk.
- Dat het argument dat ‘de jury niet unaniem heeft geoordeeld over de schuld’ ten nadele van Vella wordt gebruikt, is niet meteen begrijpelijk. Mogelijk is de reden dat de rechter bij een unanieme jury geen of minder discretionaire bevoegdheid heeft.
W.F. van Hattum, 16 december 2019