Op 31 augustus jl. deed de beroepscommissie van de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) uitspraak in de zaak van Edwin S. (zie 16/1660/GV). Het gaat in deze zaak om de aanvraag van (incidenteel) verlof. Dit deel van de vordering van Edwin S. was door de voorzieningenrechter op 10 augustus jl. niet ontvankelijk verklaard omdat – kort gezegd – de penitentiaire rechter voor de behandeling van deze kwestie de meest aangewezen rechter is. (zie over de zaak Edwin S. het vorige nieuwsbericht)
De beroepscommissie van de RSJ verwijst in haar (tussen)beslissing naar haar eerdere beslissingen, die inhouden ‘dat de voorbereiding op de terugkeer in de maatschappij voor alle gedetineerden uitgangspunt dient te blijven en dat verlof in beginsel onderdeel van de resocialisatie van een levenslanggestrafte dient uit te maken’.
De beroepscommissie kan zich dan ook niet vinden in het standpunt van de staatssecretaris ‘dat uit de rechtspraak van het EHRM en de Hoge Raad blijkt dat een eerste herbeoordeling na een periode van 25 jaar na (onherroepelijke) oplegging van de levenslange gevangenisstraf dient plaats te vinden’.
De beroepscommissie gaat aan dit standpunt van de staatssecretaris voorbij. Het miskent volgens de beroepscommissie dat deelname aan resocialisatieactiviteiten binnen 25 jaar detentie, waaronder in beginsel (na verloop van tijd) tevens verlof dient te worden begrepen, ‘van belang is voor een zorgvuldige voorbereiding van een gratieverzoek van een levenslanggestrafte’. Bovendien zou het standpunt – dat uitgaat van een berekening van die 25 jaar vanaf het moment van onherroepelijk worden van de uitspraak (= de definitieve oplegging) – leiden tot rechtsongelijkheid tussen levenslanggestraften vanwege verschillen in duur van de voorlopige hechtenis, voordat een beslissing in een strafzaak is genomen dan wel onherroepelijk is.”
Met deze beslissing heeft de beroepscommissie nogmaals duidelijk gemaakt dat het beleidsvoornemen van de Staatssecretaris zoals neergelegd in de 2 juni brief niet voldoet aan de door artikel 3 EVRM gestelde eisen.
Op 2 september is het antwoord van de Staatssceretaris op de vragen van de Kamerleden gepubliceerd. In deze antwoorden is bovenstaande tussenbeslissing nog niet opgenomen.