Op 2 juni 2016 bracht de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie zijn beleidsvoornemens naar buiten met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf. Zie hier voor de brief.
In een reactie stelde het Forum Levenslang dat de beleidswijziging geen verbetering zou brengen, maar de rechtspositie van de levenslanggestraften eerder zou verslechteren, zie ‘Wijziging levenslangbeleid verandert bestaande inhumane situatie niet’.
Op 28 juni bracht ook de RSJ een kritisch advies uit over de beleidsvoornemens, zie: ‘Ook RSJ laat zich kritisch uit over plan Dijkhoff’.
Op 5 juli brak de Hoge Raad de staf over het Nederlandse ‘levenslang is levenslang’-beleid. Zie de reactie van het Forum op deze uitspraak: ‘Hoge Raad: oplegging levenslange gevangenisstraf momenteel in strijd met artikel 3 EVRM’.
Op 14 juli bracht de Tweede Kamer een nota uit met vragen over de beleidsvoornemens van de Staatssecretaris. Zie hierover het bericht ‘Kamerleden stellen kritische vragen over het beleidsvoornemen van de Staatssecretaris’.
Op 2 september reageerde de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op de vragen van de Kamerleden en de opmerkingen gemaakt door de RSJ en het Forum Levenslang. Het Forum blijft van mening dat de beleidswijziging niet tegemoet komt aan de eisen die voortvloeien uit artikel 3 EVRM.
Hier volgt een opsomming van de gebreken in het plan Dijkhoff:
- De beslissing over invrijheidstelling blijft bij de bewindsman berusten, zonder rechterlijke herbeoordeling. Dit biedt onvoldoende waarborgen voor een objectieve besluitvorming (zie Murray, par. 100 waar gesproken wordt over het vereiste van een judicial review).
- Met de voorbereiding op terugkeer in de vrije samenleving van een levenslanggestrafte wordt niet binnen 25 jaar een begin gemaakt, zoals het EHRM eist.
- De beslissing over invrijheidstelling wordt dus ook niet uiterlijk na 25 jaar genomen, zoals de Hoge Raad wil.
- Wanneer met de voorbereiding op terugkeer wel een aanvang wordt gemaakt, blijft in het ongewisse.
- Onzeker blijft voorts welke objectieve criteria en voorwaarden zullen worden gehanteerd om voor bv. verlof in aanmerking te komen,
- en welk objectieve criteria zullen leiden tot voorwaardelijke invrijheidstelling.
- In het voorstel wordt daarentegen plaats ingeruimd voor subjectieve criteria, nl. de belangen van slachtoffers en nabestaanden. Deze belangen, hoe belangrijk ook, mogen als zodanig de invrijheidstelling niet verhinderen en mogen dus ook niet in de weg staan aan de voorbereiding op de terugkeer in de vrije samenleving. De behartiging van de belangen van nabestaanden en slachtoffers hoort thuis in de procedure omtrent voorwaardelijke invrijheidstelling, bijvoorbeeld in het kader van de invulling van de voorwaarden.
- Het onderscheid tussen resocialisatie en re-integratie wordt niet gedragen door de rechtspraak van het EHRM. Het hof spreekt van ‘rehabilitation’, waarmee gedoeld wordt op de verbetering die leidt tot terugkeer in de vrije samenleving.
- De genoemde programma’s voor gedetineerden in het kader van resocialisatie (p. 3) zijn niet toegesneden op de bijzondere problematiek van levenslanggestraften.
- Voor het uitstellen van het regelen van schulden, ID, werk en zorg tot na meer dan 25 jaar detentie ontbreekt elke grond en is strijdig met het resocialisatiebeginsel.
- Behandeling in een PPC (p. 3) is kortdurend en wordt – zo is ons bekend – regelmatig voortijdig afgebroken.
- De afdeling voor langdurig verblijf (p. 4) in Norgerhaven is in strijd met opgewekte verwachtingen gesloten en er is nog geen adequate vervanging gerealiseerd.
- Het beleidsvoornemen geeft geen inzicht in de vraag hoe, wanneer en op welke wijze degenen die aan een stoornis lijden, en die zonder behandeling geen kans zullen maken ooit hun vrijheid te herkrijgen (zoals Murray) de benodigde gedragskundige behandeling zal worden geboden.
Dit alles strookt niet met de rechtspraak van het EHRM c.q. de Hoge Raad.
In de tweede plaats: de instelling van het adviescollege – dat slechts zal adviseren over het wel of niet op termijn (ruim na 25 jaar) starten van re-integratieactiviteiten – tast de rechtspositie van levenslanggestraften aan.
- Modellering naar het Adviescollege verloftoetsing TBS (AVT) ligt niet voor de hand. Advies kan immers worden ingewonnen bij de penitentiaire rechter (vergelijk het voorstel van AG Machielse).
- De expertise van deze penitentiaire rechter – de beroepscommissie van de RSJ – die belast is met beslissingen inzake geweigerde vrijheden en daarmee veertig jaar ervaring heeft, wordt door de instelling van een nieuw college genegeerd.
- Leden in het adviescollege die specifiek de belangen van slachtoffers en nabestaanden behartigen horen in een adviescollege dat zich slechts uitspreekt over terugkeeractiviteiten niet thuis, omdat de belangen van slachtoffers en nabestaanden geen objectieve criteria voor verlof en invrijheidstelling zijn. Hun stem zal wel een rol spelen bij de opstelling van voorwaarden.
- Een heldere en strakke regie met betrekking tot het de facto bieden van perspectief op invrijheidstelling – de regie die ooit bij de Afdeling Gratie van het Departement van Justitie lag – ontbreekt.
- De rechtsgang wordt ondoorgrondelijk en onnodig gecompliceerd. Enerzijds is er de gratieprocedure, waarin de rechter advies moet geven aan de Koning en daarom voorgelicht wil worden over de rehabilitatie van de verzoeker, anderzijds is er de penitentiaire rechter – de BC RSJ – die beslissingen moet nemen in geschillen over de tenuitvoerlegging, bv over verlof. Dan is er een nog een adviescollege en ten slotte de staatssecretaris, die beslissingsbevoegd blijft in alle kwesties. Omdat diens beslissingen in de laatste jaren bij herhaling als onrechtmatig werden beschouwd is veelvuldig het oordeel van de voorzieningenrechter ingeroepen. Ook deze weg blijft voor de veroordeelde openstaan, naast de in de brief geopperde mogelijkheid (p. 6) van een procedure tegen de beslissing van de staatssecretaris genomen op basis van het advies van het in te stellen adviescollege.
Dit leidt, naar het zich laat aanzien, tot een nog groter aantal procedures dan nu al wordt gevoerd met alle risico’s op vertragingen in het resocialisatietraject (zie W.F. van Hattum: ‘De rechter, de minister en de levenslange gevangenisstraf (deel 2 )’ Trema 2015/7).
Antwoord is uitgebleven op onder meer de volgende vragen:
- Hoe verhoudt het plan zich tot de vereiste judicial review in par. 100 Murray/Nederland en de opmerkingen daarover door rechter Pinto de Albuquerque? (D66)
- Welke termijnen gelden er na die 25 jaar? (PvdA, Klein)
- Waarom wordt de tussentijdse toets niet uitgevoerd door de Penitentiaire Kamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden? (D66)
- Is dossiervorming door een volgsysteem niet noodzakelijk? (D66, Klein)
- Moet het initiatief voor gratiëring niet ook liggen bij de overheid (D66)
- Bestaat er empirisch onderzoek dat de stelling staaft dat de rechter met een veroordeling tot levenslang steeds beoogt een straf op te leggen die letterlijk tot de dood duurt, zonder rechterlijke herbeoordeling? (PvdA)
- Hoe beoordeelt de staatssecretaris de positie van de 27 levenslanggestraften die vóór de verhoging van de straf van 20 naar 30 jaar werden veroordeeld? (PvdA)
- En hoe de positie van de tien levenslanggestraften die werden veroordeeld onder het oude gratiebeleid, toen het gewoon was om na tien jaar een herbeoordeling te laten plaatsvinden? (PvdA)
Verwachte gevolgen
- Zolang het uitgangspunt blijft dat een levenslanggestrafte in beginsel niet terugkeert in de maatschappij (p. 13) zal – zoals sinds 2006 gebeurt – de terugkeer van levenslanggestraften in de vrije samenleving worden belet, althans zeer moeilijk worden gemaakt.
Hierop duiden niet alleen de uitlatingen van de staatssecretaris voor de NOS en in Nieuwsuur maar ook de brief van 2 september.
- Deze opstelling van de Staat werkt procedures bij de RSJ, voorzieningenrechter en het EHRM in de hand.
Conclusie
Zoals de plannen er nu voorstaan, wordt naar het oordeel van het Forum Levenslang de positie van de levenslanggestraften niet verbeterd, aangezien deze niet voldoen aan de minimale voorwaarden die uit artikel 3 EVRM voortvloeien en omdat geen plaats is ingeruimd voor een rechter die over de invrijheidstelling beslist.