Op 20 juli 2020 heeft Kamerlid Groothuizen (D66) opnieuw vragen gesteld aan Minister Dekker over de levenslange gevangenisstraf. Zie hier voor de vragen en zie hier voor de eerdere vragen en antwoorden van begin 2019.
De aanleiding voor deze vragen was het vonnis van de kortgedingrechter Den Haag van 24 juni. Hierin beval de rechter dat de Staat uiterlijk 8 juli, dus binnen twee weken, diende te beslissen op het gratieverzoek van C. Zie hier voor het vonnis. En hier voor commentaar van het Forum Levenslang op dit vonnis.
De reden om een zo korte termijn aan de Staat te gunnen was dat de gratieprocedure al te lang duurde. Bovendien had het gerechtshof Den Haag, dat de minister over het gratieverzoek van advies had gediend, de minister geadviseerd het gratieverzoek toe te wijzen omdat er geen redenen meer zijn om de straf voort te zetten.
Daarnaast vond het gerechtshof dat de straf – die nu al ruim 32 jaar duurt – is overgegaan in een inhumane behandeling. In zijn advies aan de minister schreef het hof hierover:
“Door toedoen van de Staat en gelet op de opstelling van het Openbaar Ministerie, verkeert de verzoeker thans in een situatie, die de facto uitzichtloos is. Als ongewenst vreemdeling kan hij thans niet (verder) resocialiseren binnen de Nederlandse samenleving, omdat hij de status heeft van ongewenst vreemdeling. De verzoeker zelf kan daaraan niet toe- of afdoen. Er is een zodanig gebrek aan perspectief op vrijlating, dat de verdere effectuering van de opgelegde levenslange gevangenisstraf naar het oordeel van het hof als inhumaan (in de zin van artikel 3 EVRM) moet worden gekwalificeerd.” (zie het vonnis van 24 juni onder nr. 2. 15).
Groothuizen vraagt de minister waarom er geen maximale termijn voor de behandeling van gratieverzoeken van levenslanggestraften kan worden gehanteerd, bijvoorbeeld zes maanden.
Hij vraagt ook naar de kosten die de Staat maakt voor alle procedures die levenslanggestraften tot nu toe hebben moeten voeren ‘ter verkrijging (of behoud) van uitzicht op invrijheidsstelling sinds het Vinterarrest (EHRM) uit 2013’.
Ook vraagt Groothuizen waarom de minister wel vertrouwen heeft in het vonnis van de rechter maar niet het advies dat diezelfde rechter uitbrengt in de gratieprocedure. Immers heeft de minister nu al meerdere malen de adviezen van het gerechtshof naast zich neer gelegd.
Groothuizen vraagt verder of de minister het niet met hem eens is dat de rechter beter is toegerust om de belangen van slachtoffers, nabestaanden, de langgestraften, en de eventuele impact op de maatschappij af te wegen dan ‘een politiek ambtsdrager’.
Op 28 juli heeft de Minister laten weten dat hij ernaar streeft de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden. Op 7 juli wees hij overigens het gratieverzoek opnieuw af.
W.F. van Hattum, 6 aug. 2020
Vervolgbericht: op 11 september 2020 heeft de minister de vragen beantwoord,. De antwoorden kenmerken zich door het ontwijken van de kern van de vraag en leveren geen nieuws op. Zie hier de link naar de antwoorden.